SPORT IN BEELD/DE REVUE DER SPORTEN
Waarheen richt
De oorlog en zijn invloed op de mentaliteit van den sportman — In elk goed professional leeft een brok „amateurisme" in den zin van liefde voor zijn sport — Het amateurisme sterft niet voor de sport sterft.
Er IS in de sportwereld iets veranderd en iets aan 't veranderen: de mentaliteit van den sportman.
Dat is het onderwerp, dat J a a k V e 11m a n in „Sportwereld" aansnijdt en het is er een, dat de moeite van het aansnijden waard is.
Confrater Veltman's betoog komt in hoofdzaak hierop neer, dat hij de ontwikkeling van de sport sinds 1900 of daarom trent meteen bezwaard gemoed overziet.
Hij zegt:
„Het amateurisme is langen tijd het begrip geweest, waarop de sport dreef. Het was een levend begrip, dat rond de eeuwwisseling in volle kracht aanwezig was. Louter het physisch genot, dat de krachtige ontwikkeling van eigen lichaam geeft, dreef de jeugd naar de sportvelden. Het wedstrijdwezen in die dagen had nog niet dien omvang gekregen, dat het geregeld tot wijd over de grenzen strekte — de uitblinker in dien tijd was dan ook nog een man, die zich heel behaaglijk voelde bij een nieuwe sprekende verrichting en daar bleef het bij."
Hij ontwikkelt dan de stelling, dat de oorlog, die zoo vele waarden omsmeedde ook de hand in de sport heeft gehad en dat uit den chaos een nieuwe sportgeneratie rees: een, die de sport inschakelde in het maatschappelijk proces, waarbij de athleet zich in dienst stelde van zijn medemenschen.
Als voorbeelden van die nieuwe generatie, die hun sport niet beoefenden om het genot van die sport, maar die de taak van boodschappers en voorlichters kregen noemt Veltman dan Nurmi, Arne Borg, Peltzer en Cochet om conclusie te nemen bij deze uitspraak annex profetie:
„Het begrip dat in 1900 een generatie dreef, heeft op het geslacht van 1935 geen vat meer. Het begrip: sport om de sport, is aan het doodgaan.
Er zal een tijd komen, dat het amateurisme volkomen uitgediend is. De amateur-sportman wordt steeds krachtiger verdrongen door den beroeps-sportman. Wil hij niet geheel van de sportterreinen verdwijnen, dan zal hij zich aan te sluiten hebben bij de gelederen. "
HET LAAT geen twijfel: dit vraagstuk van een stervend amateurisme is er een, dat collega Veltman ter harte gaat.
Het laat evenmin twijfel: in zijn bezorgdheid om een nabije en dierbare doode schreit hij tranen bij een graf, dat er nog niet is.
Het zij hem vergeven.
De tranen bij het onzichtbare graf zijn althans minder smartelijk dan die bij de put, waarin het kalf verdronk!
zich de sport?
Wij zijn het intusschen met de beschouwingen van collega Veltman eens èn oneens. We zijn het eens, waar hij constateert, dat wij (in een merkwaardig tempo) drijven in de richting van een uitgebreid professionalisme, van een groeiend vakmanschap in de sport.
Maar we gaan niet accoord met den gedachtengang, zooals die hier is ontwikkeld en vooral niet met het tragisch eindpunt: het amateurisme als lijk.
HET amateurisme is rond 1900 het levend begrip geweest, aldus collega Veltman, waarop de sport dreef. En deze bewering heeft allen schijn van waarheid.
Maar daar verandert iets zoodra men zich deze stelling denkt in den tijd, waarop zij betrekking heeft; rond de eeuwwisseling.
Want rond die jaarwisseling was het amateurisme geen levend begrip en het was dat niet, omdat .... het professionalisme (nog) geen sterk levend begrip was!
Het was ermee als met de roomboter en de margarine.
Pas toen de margarine ter wereld kwam ging men spreken van roomboter.
Daarvóór was er ... . alleen maar boter.
Pas toen het beroepsspel terdege zijn kop opstak beraadde men zich op het amateurisme.
Daarvoor was er ... . alleen maar sport. En omdat me nu het oogenblik bizonder gunstig lijkt om de trieste profetie van collega Veltman om hals te brengen met... een andere profetie, zeg ik: het amateurisme zal nooit ofte nimmer „uitgediend" zijn, omdat dan de geheele sport zou zijn uitgediend. Hóe verschrompeld ook en geknakt, het amateurisme zal altijd een levend begrip blijven, omdat er altijd
menschen zullen zijn, die de sport om de sport zullen bedrijven.
* * *
ER IS nóg iets. Dit, dat het altijd tot op zekere hoogte een hachelijke bewering zal blijven, amateurisme slechts identiek te verklaren met sport-om-de-sport.
Naar mijn smaak is het een al te simplistische opvatting, wanneer men in den amateur den man ziet, die doet aan sport om de sport, en in den professional hem, die doet aan sport om het geld. Zooals een metselaar en een meubelmaker liefde voor hun vak kunnen bezitten, zoo kunnen het de prof-voetballer en de prof-tennisser. In eiken goeden professional leeft een brok „amateurisme" in den zin van liefde voor zijn sport.
Waarmee ik — nogmaals — zeggen wil, dat het amateurisme niet sterft vóór de sport sterft!
* * *
UIT DEN chaos van den oorlog is de nieuwe mentaliteit van den sportman geboren, stelt collega Veltman vast. Hij kan gelijk hebben. Maar ik zou deze uitspraak minder absoluut willen maken en zeggen, dat de oorlog — en vooral zijn gevolgen — de totstandkoming eener nieuwe mentaliteit heeft verhaast. Die nieuwe mentaliteit zou er toch gekomen zijn, omdat ze nu eenmaal niet afhankelijk is van een uiterlijk verschijnsel, zelfs niet van een zoo groot en gruwelijk als een wereldoorlog, maar van een inwendigen ombouw.
Het is logisch, dat de sportman van 1900 van een andere innerlijke constructie is dan die van 1935.
Het is logisch, dat de sportman van 1970 weer anders, is dan die van thans.
Het is, en laat ik me nu ook eens schuldig maken aan een slot-profetie, ook logisch, dat we tegen dien tijd èn de amateurs èn de profs aan den dijk hebben gezet voor de sportlui tout court tot heil van het.... amateurisme.
HAN G. HOEKSTRA.
5