SPORT IN BEÊLDIDÈ REVUE DER SPORTEN

Het race-roei en in Nederland in verval

Er zijn maar weinig sporten in ons land in verval, doch dat daartoe ook het wedstrijd-roeien behoort valt voor ons waterlandje wel zéér te betreuren.

Het kleine Zwitserland beteekent voor de roeisport b.v. oneindig veel meer. Op de Rotsee vonden wedstrijden plaats waarbij ook de nationale kampioenschappen verroeid werden. Daarbij waren 25 clubs met 70 booten en bijna 300 roeiers van de partij.

De heele race-roeierij in Nederland is al jaren lang als 't ware dood. Tot 1930 zat er nog leven in de brouwerij, 1928 en 1929 waren nog jaren van beteekenis, doch daarna is het berg-af gegaan van jaar tot jaar. Het is ook altijd maar weer 't zelfde liedje van Varsity tot Hollandbeker en het geheel is langzamerhand een onder-onsje geworden, waaraan de groote lijn ontbreekt. Een systematische propaganda mist men volkomen, contact met 't publiek en met de pers is er vrijwel niet, nagenoeg niets wordt gedaan om de jeugd tot zich te trekken en zoo een nieuwe generatie van roeiers op te kweeken, die den ouden naam weer in eer herstellen kan. Onder de huidige omstandigheden ware een afvaardiging naar de Olympische roeiwedstrijden een zich bloot stellen aan een echec en zelfs verbazen we ons, dat men nog met een acht en een twee naar de Europeesche kampioenschappen trekt.

Aan beide ploegen haperde zóóveel, dat zelfs een bescheiden succes ons onmogelijk voorkomt. En het ontbreekt ook aan technische leiders, die werkelijk als roeiexperts te beschouwen zijn. Een man als Dr. Meurer — die bijna een halve eeuw de coach der Nereïeden is — staat op eenzame hoogte. Naast hem treden hier en daar lieden als coach op die zelfs nauwelijks roeien kunnen of gekend hebben. Maar de roeiers hier te lande zijn ook niet tot de opofferingen bereid en in staat die men zich elders wèl getroost.

Er zal heel wat veranderen moeten, eer Holland op het gebied van race-roeien weer meetellen zal!

Duitsche kritiek

We lezen in Der Schwimmer (overigens een voortreffelijk zwemperiodiek!) een nabeschouwing over het internationaal waterpolo-tournooi dat te Brussel gehouden werd.

De critiek komt hierop neer, dat er in Brussel niets deugde. De organisatie, de onderbrenging der gasten, het speelveld, de arbitrage, 't was alles even gebrekkig. En ook onze Nederlandsche scheidsrechter de Vries, van wien de Belgische en Nederlandsche bladen zulk een gunstige beoordeeling gaven, moet het ontgelden:

„De Vries' objectiviteit trekken wij niet in twijfel, maar.... hij toonde in den wedstrijd Duitschland—België met de regels overhoop te liggen. Niet genoeg, dat hij nooit zag, dat de Belgische mid-voor in het doelnet hing en van daar uit bij het aanzwemmen een snoeksprong maakte, wat natuurlijk volkomen in strijd met de regels is, doch tweemaal liet hij, na voor een vrijen worp gefloten te hebben, het spel eenvoudig verder gaan. Dot heeft Duitschland twee goals gekost. Van zelf sprekend zijn dat fouten die door het uitvoerend comité van de „Europaliga" zonder meer als zoodanig erkend worden.

Verblijdend was, dat bij deze talrijke incorrectheden de Duitsche scheidsrechter Hofmann zich van de allerbeste zijde toonde. „Hij beheerschte de regels volkomen en handelde ook daarnaar."

Zie zoo, nu weten we het weer .... Het is toch maar gelukkig dat er nog Duitschers zijn!!

Nog iets uit dezelfde critiek. De Hongaren waren in dit tournooi verre superieur, zooals men weet. Van hen schrijft „Der Schwimmer: „De voorhoede is voortreffelijk, waardoor het unfaire spel der verdedigers meer dan genivelleerd wordt".

En dan wordt vast gesteld, dat Duitschland de fairste ploeg had.

Werkelijk, we beginnen zoo'n beetje te begrijpen wat de Duitsche pers 't volgend jaar vertellen zal over de Duitschers en de rest ter gelegenheid van de Spelen der Xle Olympiade!

'n Interview met

A. F. Heijnneman

(slot van pag. 4)

r e b o o m kwam ter sprake, de geheele renstal van Vlug en Lenig, Hartogh, Boers, de van Rappard s, Bovens, Wezepoel, Veniet, van Hogendorp passeerden de revue en het speet Heynneman slechts dat hij niet reeds in 1934 in ons land was geweest, toen hij hoorde van het Sterren- en Veteranentournooi van A.V. 1923, wij hadden hem dan zeker aan den start gezien.

Herinnering aan Hjertberg.

Ernie Hjertberg maakte eveneens een onderwerp van bespreking uit. Heynneman releveerde de vele moeite die deze sympathieke coach zich voor hem getroost had. Te Werve bestond toen nog niet, in den Haag werd de Olympische training voor Parijs 1924 gehouden op het grasveld voor het gebouw van de B.P.M. aan de Carel van Bylandtlaan. Hjertberg kwam Heynneman thuis halen, was hij er niet, of nog niet klaar, dan wachtte de Zweed-Amerikaan rustig en samen ging men dan naar de Carel van Bylandtlaan om het verspringen te beoefenen. Hjertberg bewonderde zijn springkracht, niet zijn springstijl en beweerde dat hij bij toepassing van den juisten stijl, later aan De Boer en Boot wel bijgebracht, regelmatig in de 7 Mtr zou springen. Het heeft niet mogen zijn, hij ging naar Indië, om er nog eenmaal 7,22 Mtr te springen, bleef tot 1930 rond den gordel van smaragd, om daarna naar Tjecho Slowakije te gaan, waar hij nog Tjechische athleten heeft getraind.

Van de oude liefde, die nimmer roest

Nu is hij weer in Holland, heeft nog niets van zijn vitaliteit verloren, ja hij heeft zelfs weer gesprongen en wel met een dusdanig resu Itaat, dat hij, dichter bij de veertig dan bij de dertig, bij eenige training nog vele jongeren achter zich zou laten en als het dan toch waar is, hetgeen Prof. Pitkin van de Columbia University beweert, dat het leven eerst bij de veertig begint....

Doch badinage a part, wij gelooven dat Albert Edouard Heynneman, indien hij wil, nog nuttig werk voor de Hollandsche athletiek kan doen. Spoedig hopen wij hem in de een of andere functie te mogen begroeten.

Het „interview" met den oud-recordhouder, die nog steeds nimmer gerookt heeft, en die, zooals Oscar van Rappard het bij Nederland—Hongarije uitdrukte, nu deel uitmaakt van de club „Zij die geen haast hebben", wil ik hiermede beëindigen; doch samen, of met anderen van die oude garde, U weet wel, die wel sterft, doch zich niet overgeeft, „boomen" wij nog wel eens verder WM. MULDER.

5