SPORT IN BEELDIDE REVUE DER SPORTEN
Bric-a-Brac uit de tenniswereld
Overdrijvende sportschrijvers; houdt Timmer meer van golf?; geen goede spel wijziging van Mej. van Lindonk; de groote lijn raakt zoek
Wie de Engelsche couranten volgt (en dit behoort tot de aangename en afwisselende verplichtingen van een „sportschrijver" om dat vooral in den zomer veelvuldig te doen, welk een brandpunt van sport, buiten voetbal, is Engeland dan!) die zal daarin één ding aantreffen dat hem soms wat minder aangenaam, wat kregel stemt: zelfs de ervaren, gerenommeerde schrijvers bezondigen zich vrijwel elk jaar aan de algemeenheid dat deze innings, deze golfronde, deze Wimbledon-partij de beste en meest-interessante is „ever seen".
Het zal stellig waar zijn dat de wedstrijd tusschen mrs. Moody en miss Jacobs een „historische" was, zooals de vakterm luidt. Wellicht heeft hij die van S u za n n e L e n g I e n tegen mevr. Lam be rt Chambers in 1919 wel overtroffen, al gaf deze de bladen nog meer commentaar dan de kamp tusschen de beide Helen's. Maar dat men voor de partijen tusschen Perry en von Cramm, Perryen Crawford de kwalificatie van „ever seen" durft te gebruiken, lijkt lichtelijk overdreven. Ook al bezondigen zich daaraan schrijvers als Wallis M y e r s en D o u s t. Men krijgt daardoor den indruk dat het spelpeil maar steeds rijzende is, dat er tegenwoordig beter gespeeld wordt dan ooit.
Is dit juist? Het is wel eens nuttig om daartegenover het oordeel van den niet bij name genoemden doch altijd weer interessanten, beschouwenden, degelijken „lawn tennis correspondent" van de Times te lezen. De man die niet Shakespeariaansch doet als Wallis M y e r s, noch de sensatie zoekt van de Evening News, Star enz. In een van de artikelen welke hij nevens de eigenlijke verslagen gaf, schrijft hij over het spelpeil: ,,. . . .Is het hooger gerezen dan enkele jaren terug? Dan bv. in den tijd van de groote Franschen en van Tilden? Of, al lijkt het een ridicule vraag: hooger dan in den tijd der Doherty's?
Wat de vergelijking met de laatsten betreft: zij zouden stellig de eerste ontmoetingen met een Perry en een von Cramm en een Crawford, indien hij op dreef is, verliezen, omdat het tempo van spelen zooveel sneller geworden is. Doch hun aanpassing zou hen spoedig op gelijken voet brengen. En dan zou wellicht hun prachtige controle, hun curtcraft, hun allround game niet overtroffen worden".
Kon men hetzelfde maar zeggen van het Nederlandsche spelpeil dan was er althans één speler die met het trio uit onze groote jaren te vergelijken was, en
dan was er ook een daaropvolgende klasse die er heel weinig van verschilde. Maar wanneer we de Nederlandsche spelers de revue laten passeeren, dan is er voor de vergelijking met vroeger geen plaats meer. Timmer, Wimbledon heeft het bewezen, staat niet meer op het peil van 1929—1930, jaren waarin hij zelfs in staat was een Cochet te bedreigen. Hij heeft te lang aan den top van ons tennis gestaan dan dat de animo behouden zou blijven om zich op dien top te handhaven. Van meer dan één zijde heb ik gehoord dat hij het soms een karwei vindt om een
Uit „historische" tennisdagen. Na den strijd tusschen Suzanne Lenglen en mevrouw Lambert Chambers.
tenniswedstrijd te moeten spelen en dat golf hem veel meer trekt. In het Amerikaansche Sporting Life heb ik wel eens gelezen dat dit de gewone evolutie van den tennisouderdom is. Bij Timmer komt die dan toch wel heel vroeg. Wanneer hij er zoo tegenover staat dan heeft hij groot gelijk om niet in de Internationale Kampioenschappen uit te komen. Voor een speler is het nooit een pleizier om zuchtend zijn partijen te moeten spelen. Doch intusschen ontvalt aan het Nederlandsche tennis een speler die eens tot de wereldklasse behoorde en daar een hoogere plaats ingenomen had kunnen hebben wanneer daartoe meer prikkel had bestaan, o. a. door een omgeving van sterker spelers. Plaatsvervangers zijn er nog niet. Van Swol lijkt op den goeden weg te zijn, dien Teschmacher met behulp van Scheurleer heeft trachten te exploreeren, voor dit jaar vergeefs. H u g h a n heeft een betrekking buiten het tenniscentra en heeft weinig ge¬
legenheid meer om te spelen. Andere gezichtspunten zijn er bij de heeren niet. En bij de dames? Mej. Couquerque opende perspectieven van eindelijk gevonden hooge klasse, door den fraaien strijd tegen mej. Jacobs — doch van die klasse was geen 50% terug te vinden te Noordwijk toen zij tegen mej. H o r n kwam. Het eenvoudige, solide Duitsche spel won met de groote meerderheid van 6—3 6—3. In de N. R. Ct. heb ik meer dan eens gelezen dat mej. Couquerque één ding mist, de basis van het spel: een gecontroleerde forehand. Zoowel te Wimbledon als te Noordwijk lijkt dit bevestigd, want in het eerste tournooi had zij een forehand en speelde uitnemend — in het tweede had zij géén forehand en toen hielp de rest niet, zij verloor. Ligt hierin voor mej. Couquerque geen aanwijzing om alles en alles te zetten zetten op het alsnog verkrijgen van een werkelijk betrouwbare forehand? Bij een aanleg als de hare, moet dit toch bereikt kunnen worden!
De hoop om een gelijkwaardig speelster te verkrijgen in mej. van Lindonk lijkt evenmin in vervulling te gaan. Een merkwaardige spel-ontwikkeling doet zich bij deze speelster voor. Zoolang zij louter op vaart speelde had zij tamelijk succes en men adviseerde haar (zooals men elk speler zou adviseeren) om niet te eenzijdig op vaart te spelen doch meer de juiste momenten uit te kiezen. Schoorvoetend heeft mej. van Lindonk dien raad (óók van Najuch, naar ik vernam) gevolgd. Aanvankelijk leek die spelwijziging in de goede richting te gaan, maar den laatsten tijd vlot het niet. De keuze tusschen aanvallend en verdedigend spel, voor tal van spelers zulk een probleem, lijkt ook hier moeilijk. Zoo moeilijk dat mej. van Lindonk heel wat studie en toewijding noodig zal hebben om die keuze juist te leeren toepassen ....
En verder zijn er wel enkele speelsters die aanleg hebben (mej. Knottenbelt, mej. M e c h e I, mej. Bensdorp — doch hoever zal die aanleg gaan? Het ziet er voor het Nederlandsche tennis niet bepaald rooskleurig uit. En zooals enkele jaren her heel het streven van den N. V. B. uitging naar spelverbetering, zoo zou er nu ook bij de N. L T .B. slechts één doel moeten zijn, waartoe men bezoeld ging werken: opvoering van het spelpeil. Het ontbreekt niet alleen aan techniek, ook aan mentaliteit! Zooals bij voetbal, zou men ook hier moeten zoeken naar andere technische leiding. Want de huidige heeft het klaarblijkelijk niet kunnen brengen. Och, straks gaat men weer debatteeren over een balsoort, over een kwartje contributie meer of minder, straks wordt er weer gewerkt voor de massa, met films — en de groote lijn voor het spel raakt er in zoek.
S. M. ASHER.
13