SPORT IN BEELD/DE REVUE DER SPORTEN

DAGBOEK VAN EEN LEEK

lliliil

Vrijdag 19 April: Een paar weken geleden heb ik den heer de Baillet Lat ou r in deze kolommen iets verteld over wat hij gezegd zou hebben in zijn openingsrede van het in Februari gehouden Olympisch congres te Oslo. Dat was niet zoo vriendelijk. Noch Baillet noch ik waren minzaam. Maar dat kwam door de Duitsche pers. Die heeft die rede van den voorzitter van het C. I. O. onvolledig weergegeven. Want graaf Baillet heeft wel, gelijk gemeld, den Duitschen organisatoren lof gebracht voor hun voortvarendheid bij de voorbereiding van de Spelen van '36, maar hij heeft dat toch niet gedaan, zooals bleek uit gemelde pers, ten koste van de leiders te Los Angeles en te Amsterdam. En daar ging het om. Onze ontstemming ten aanzien van 's voorzitters woord vond haar grond in de verslagen van de Duitsche kranten; maar maar nu we het officiëele rapport hebben gezien, blijkt dat de heer Baillet zelfs zeer hoffelijk, zeer waardeerend en bovendien volkomen juist van R o s s e m's perfecte organisatie van '28 lof heeft toegezwaaid.

Het is plicht om hiervan acte te nemen.

Zaterdag 20 April: Stille Zaterdag. Voel me zoo'n beetje moedeloos. Krijg een brief van een boos abonné op ons blad. Nu houd ik van booze abonné's. Abonné's en adverteerders die brieven schrijven, die moet men in eere houden. Ze toonen belangstelling. Deze booze abonné was boos, omdat ik zoo'n beetje grapjes gemaakt heb met de N. S. B.'ers. Dat is waar; hij heeft gelijk. Ik maak grapjes met N. S. B.'ers en met Vrijheidsbonders en met Christelijk Historischen en met de mannen van Wijnkoop en met allerlei andere belangrijke menschen, gelijk ik grapjes maak met mezelf en met mijn uitgevers, met mijn hoofdredactie, met mijn collega's, met de sport en haar beoefenaren; zelfs maak ik grapjes met de ladies, die de sport beoefenen —op papier dan altijd, U voelt wel, steeds in het nette — en waarom zou ik dat niet mogen doen met de politiek en de politiekers? Alsof sport en politiek niets met elkaar te maken hebben? Hoe komt U er bij, booze inzender van dezen boozen brief? Sport is een brok van het leven, ze vibreert mee met alle schommelingen van den tijd,

ze zit zoo in het leven der menschen geworteld en verstrengeld, dat zij toch niet te scheiden zou zijn van andere dagelijksche gebeurlijkheden, van andere emoties, die ons meenemen en opzweepen. Waarom zou ik in deze niet serieus te nemen rubriek niet mogen lachen en spotten met politieke snaken van welke partij dan ook. Ik bezweer U, als ik het te bont zou maken is daar altijd nog het blauwe potlood van den geestelijken vader van dit periodiek om mij terecht te wijzen.

Zondag 21 April: Dirk van Prooye was gisteren al tweemaal aan de telefoon. Of ik zelf wou komen. Niet Izaks sturen of Brongers of Hoven of andere journalisten van naam, andere broodschrijvers, andere experts. Zelfs Groothoff niet. En ik ben gegaan. Ik heb V. O. C. gezien, en ik heb gezien dat het slecht was. En ik heb The Rising Hope ontmoet, een aardig clubje van vroolijke employé's van van Nelle. En ik heb gezien dat het goed was. En het oude V. O. C. moest wijken en bukken voor de jeugdige en energieke thee- en tabakmenschen. En V. O. C. verloor met 4—1. Maar toch was het een goede dag voor V. O. C, want ze ondervond de gastvrijheid van Sparta, ze ondervond ook de warme genegenheid van duizenden Rotterdammers en ze kreeg een goede recette, wat zelfs voor een club op amateuristische leest geschoeid ook nog zoo heel onaangenaam niet is.

V. O. C. zal nog meer sympathie oogsten en V. O. C. zal blijven een club als R. A. P. en Achilles en als zooveel andere die verdwenen zijn, een club waaraan men blijft denken met iets van teederheid in het hart, met een traan in het oog en een snik in de stem.

Maandag 22 April. Tweede Paaschdag. Geen ochtendbladen, geen avondbladen. Kunt U zich een krantenlooze wereld voorstellen? Wat zou dat een rust geven. Kranten moesten verboden worden. Alleen periodieken moesten er bestaan. Wij, dit blad, bedoel ik; en De Groene en Pak-me-Mee en de Wereldkroniek en De Zwarte Kat en Het Leven en de Sportkroniek en allerlei andere organen, die de wereld beter en rijper maken. Toch verlangde ik naar mijn dagblad met al die gezelligheid van gemengde berichten, die vertellen over glazenwasschers die van ladders gevallen zijn, van juffrouwen onder een auto en kinderen onder lijn 5, van buitenmannen die beroofd zijn en van messen tusschen ribben gestoken in donkere kroegen in stegen rond het Oude Kerksplein, dat mij nochtans lief is.

En nu maar gezwegen van de sport met haar ellenlange verslagen, die meestal vervelend zijn, nu en dan gelukkig opgefleurd door de ranke slankheid van Jenny K a s t e i n, die mij liever is dan drie kolom van Groothof f's kleurigst proza of Hoven's juiste opmerkingen.

Dinsdag 23 April: Artikel van Dirk L o t s y "gelezen over het Nederlandsch elftal en over zijn speelwijze tegen Engeland. Dirk zegt dat wij tegen Engeland onszelf moeten blijven, ons eigen spel moeten spelen en niet moeten luisteren naar Staal in De Telegraaf die adviseert dat de spil als derde back moet fungeeren en de binnen voorwaartsen in de middellinie moeten spelen. Dirk zegt ook, dat het geen pas geeft om een amateur-elftal met een opdracht het veld in te sturen, van hoe het spelen moet. De spelers zijn persoonlijkheden en er is ook nog een captain, die nog wat meer en wat beters is dan de man die tost.

Dirk heeft misschien gelijk. Dirk is een idealist. Dirk staat nog met zijn beenen in de voetbalwereld, die 20 jaar geleden werkelijkheid was, maar die thans historie geworden is. Was het nog maar zoo, zooals Dirk het ziet en zooals Dirk het wenscht!

Woensdag 24 April: Een bondselftal zien verliezen van First Vienna. Niet veel bijzonders. De Amsterdamsche pers was er niet eens voor naar Rotterdam gekomen. We misten dus al die intelligente gezichten, van G e u d e k e r af tot N ijI a n d toe, om van de Izakken te zwijgen.

Donderdag 25 April. Ro u s belt me op uit Londen om me uit te noodigen den Cupfinal te komen zien. Heb hem niets beloofd. Houd slingers om alle armen. Je moet de menschen niet verwennen. Qui se fait attendre se fait désirer.

TARTUFFE.

II