DE REVUE DER SPORTEN

De Gecombineerde Nederlandsche Sportbladen

SPORT IN BEELD

En het tennisjaar 1935 ?

Ver weg ligt nog het seizoen — nieuw is echter het jaar. En alle seizcc nen van alle takken van sport ten spijt (bestaan ze eigenlijk nog? Bij tennis is het nog erger dan bij eenige andere sport!) is en blijft het nieuwe jaar tcch een keerpunt. Is en blijft de jaarwisseling toch het tijdstip waarop men even stilstaat, even terugdenkt, even vooruitziet, even peinst en beschouwt.

Internationaal is er het groote probleem: gaat de tenniswereld het hooge standpunt, dat de Franschen (niet alleen voor tennis, maar ook voor voetbal) zoo typisch aanduiden met ,,la blanche hermine", verlaten en zich richten naar den commercieelen, of voor de spelers ,,industrieelen" kant?

Al een paar malen heb ik dit probleem van verschillende zijden belicht, doch het blijkt, dat het nog niet compleet geweest is. Of liever er is nóg een kant bijgekomen die belicht dient te worden. Niemand minder dan A u s t i n heeft een oplossing naar voren gebracht waaraan wellicht te weinig aandacht is geschonken. Een oplossing die niet nieuw is. Die bv. herinnert aan de categorie „onafhankelijken" van de wielrensport. Maar dan ook alleen herinnert, want de opheffing van alle scheiding tusschen profs en amateurs die hij voorstaat, is in wezen geheel anders dan het scheppen van een categorie erbij.

Urn even de kern van Austin s Deioog te geven.

De tijden zijn veranderd — dat is eigenlijk het uitgangspunt van dezen in verschijning en wezen aristocratischen speter, al noemt hij dit punt op het tweede plan. Hij dringt het niet op het tweede plan om met schoone woorden een of andere leus op het eerste te stellen, neen, eerlijk plaatst hij op het eerste plan deze kwestie: de bonden vergen van den amateurspeler veel, heel veel — en wat krijgt deze er voor terug?

Men zal zeggen: dat is al direct het overgangspunt naar het professionalisme, dat is de eerste vraag die bij een in twijfel verkeerend amateur voorkomt. Doch Austin gaat verder. Hij zegt er voluit bij, dat tennis den vollen mensch vraagt, dat de internationale speler tien van de twaalf maanden oefenen moet en in training moet blijven, wedstrijden moet spelen, tegen zijn zin zelfs, om in de sfeer" te blijven — en hij kan zich dit in dezen tijd niet veroorloven. En wie zorgt nu voor den speler van wien men eischt, dat hij voor zijn land beschikbaar blijft'. Wie bekommert er zich om, dat hij zich in zijn beste jaren geen toekomst kan scheppen'.

DE speciaalzaak in SCHAATSEN

Austin waagde zich aan een oplossing van „het" probleem. — Perry en de toekomst. — Nederland en 't nieuwe jaar.

Men zou daarop kunnen antwoorden: niemand dwingt dien speler om zich op te offeren, om voor zijn land te spelen — maar met die nuchtere beantwoording raakt men toch de kern niet heelemaal. En wanneer men goed leest, vraagt Austin, wanneer hij dan gaat pleiten voor een vrijheid van den speler om vergoeding te krijgen, om te mogen doen en laten wat hij wil; en toch niet uitgesloten te worden van het milieu waarin hij speelt. Het is niet zoozeer een vrijheid om prof te worden, om zooveel mogelijk te verdienen, maar om een vergoeding te ontvangen van hetgeen (zij het niet in concrete cijfers) gederfd wordt. En dan een vergoeding van de bonden die zooveel door de spelers, ten bate van de verbeiding van het spel, ontvangen.

Er is, im groszen ganzen genomen, zeker veel voor het standpunt van den speler Austin te zeggen. Hij vergelijkt het zelf niet, zooals zoo dikwijls gedaan wordt met golf, doch met cricket. En die vergelijking, ik kan het van nabij bevestigen, is juist. Er moge het verschil zijn, dat de club den prof betaalt die in hetzelfde team uitkomt waarin de amateur ook speelt, terwijl bij tennis het club-verband (inzake inkomsten dan) veel minder is, het principe is hetzelfde. Zulk een speler is toch iets anders dan een prof van het genre Tilden, welk genre immers van het spel en van de wedstrijden een circus maakt, waarbij de wedstrijden middel en geen doel zijn. In de gedachte van Austin blijven de wedstrijden hoofdzaak en is de vergoeding van den speler het middel om hem te behouden.

Of I935 dit brengen zal, is een vraag waarop het antwoord niet anders dan met grooten twijfel gegeven kan worden. Een vraag die minstens evenveel de belangstelling heeft, vooral bij de Engelschen, maar ook in de internationale tenniswereld: wat zal Perry doen?

In deze simpele vraag ligt een dubbele beteekenis. In de eerste plaats wat hij als speler zal doen — afzakken of zich herstellen? In de tweede plaats of hij amateur zal blijven dan wel prof worden. Waarbij intusschen nog een derde moge-

SMITS voortreffelijke

J^T T/O DEZE BAAN sl'ljping

LINNAEUSSTRAAT 64

lijkheid komt, die ik in een algemeen Engelsch sportblad las: wacht hij misschien af of de idee Austin werkelijkheid wordt?

Perry is momenteel uit vorm. Dat staat vast. Hij heeft nederlaag na nederlaag geleden. Hij heeft klop gehad van M c Grath, tweemaal van Crawford, van Q u i s t en van B o u s s u s. Hij speelt zonder zelfvertrouwen en mist daardoor de spirit die zijn spel kon omhoog voeren. Physiek moet hij geheel en al fit zijn. Moreel (of mentaal, wat eigenlijk misschien juister is) is het een beetje mis. Wat een wonder als je vier jaren achtereen 40 week-ends, soms heele weken, van de 50, tenniswedstrijden speelt. Al wissel je dat nog zooveel af, wanneer dat vier jaren je hoofddoel is, moet je een tweeden Tilden zijn. En dat is Perry, naar men zegt, niet .... Hij is heelemaal.de groote figuur trouwens niet zooals vorige „wereldkampioenen" wel geweest zijn. Dat blijkt uit alles.

En I935 voor Nederland?

Waar zijn de dagen van tien jaren her? De dagen dat een Van L e n n e p, een Timmer, een Diemer Kool klank en glorie gaven aan het Nederlandsche tennis, dat een K e a B o u m a n in volle kracht was en ons land vertegenwoordigde in de laatste acht van Wimbledon?

Ik weet wei: spelers van hooger klasse kan men niet te voorschijn tooveren. Geen sprekender voorbeeld dan Engeland, dat van I920 af, ondanks zijn twee millioen spelers tot I930 geen krachten opleverde die tot de hoogste internationale klasse behoorden. Ons land verkeert nu, relatief gesproken, in die periode. Maar het schijnt ook of de tennissers, en voor een deel ook de leidende krachten, te kampen hebben met (om een modern beeld te gebruiken!) een minderwaardigheids-complex door dat gemis aan sterke spelers gewekt en te veel beïnvloed. Ga de nuchtere feiten maar eens na, waarmee I934 besloot: opheffing van den cursus voor lichamelijke training omdat er te weinig belangstelling voor was bij de spelers; bijna geen oefeningen op overdekte banen, noch in Den Haag, noch in Amsterdam (althans van de wedstrijdspelers); geen internationale kampioenschappen overdekte baan, omdat de organisatie, d.w.z. de uitnoodiging van buitenlandsche spelers financieel te veel risico meebrengt

Terwijl toch wedstrijden tegen buitenlandsche spelers en goede training juist de dingen zijn die de matige spelers, waarover ons land op het oogenblik beschikt, op hun hoogste niveau te brengen!

S. M. ASHER.

23