„Eigenlijk és hef tegenwoordig
■li™^^^ Illlllllllllllllillllllllllllllllllllllllll llllHllllllil in
geen kunst meer 'n goed ooet*
\\\mm\i\mwmm\m\mw\wiw\\ iiimmiiiiiiiiiiimiiiii iiiiiiiiiiiiiiiniiii mm i \wmx miiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiii
^1 ballier te worden"
Aldus C. J. Groothoff
Dezer dagen vond ik een briefje van een Rotterdammer op mijn schrktafel, waarin deze mij verwijt, dat ik een vijand van Sparta ben en dat ik er een meening over de spelers v.:a vroeger op na houd, die kant nog wal raakt. Bovendien wordt mij verweten, dat ik de tegenwoordige voetballers vèr boven hun werkelüke waarde noteer. Ik ben er werkelijk van geschrokken. Gelukkig ga ik echter vrij uit!
Er is hier n.1. een aaneenschakeling v n misverstanden. Indien ik het goed begrijp, is de schrijver van dien brief van meening, dat de beschouwing over „Voetbal van voorheen en thans", in het vorig nummer van de Revue, van mijn hand afkomstig is. Dat is echter niet het geval! Ik ben daaraan onschuldig en wel even onschuldig als de heer Meerum Terwogt *) is aan het artikel, dat aanleiding gaf tot het schrijven van die beschouwing!
Overigens ben ik het met de strekking van de bewuste beschouwing in het algemeen wel eens, waarbij ik ec^ ter een voorbehoud moet maken en wel deze, dat er in de adoratie van de „helden van weleer" m.i. geen onbillijkheid schuilt tegenover de tegenwoordige generatie. Dat het beroemde wereldrecord op de schaats van Jaap Eden — zóó lang gehandhaafd, dat men er aan begon te twijfelen of die tijd wel ooit gemaakt was — tenslotte tóch werd verbeterd, doet niets af aan de groote figuur van Jaap Eden als schaatsenrijder. Indien over eeni°e jaren alle wereldrecords van Nurmi verbeterd zullen zijn, dan zal toch de naam van Nurmi in de geschiedenis van de athletiek als die van een der grootsten onder de grooten geboekt blijven.
De capaciteiten van J. J. K. O o m s die in 1892 de Diamond Sculls te Henley won, en die de eerste was, die de beroemde wisselprijs naar het buitenland deed verhuizen, sla ik even hoog aan, als die van E y k e n en G u n t h e r, die zooveel jaren late beslag op dien prijs legden. Ik denk er niet aan een vergelijking te <?aan maken tusschen den tijd van Ooms en die van Eyken en Gunther. Alle drie hebben ze een prestatie verricht, die in hun tijd en onder de destijds heerschende omstandigheden en wel de toen beschikbare hulpmiddelen, als een uiterst merkwaardige topprestatie werd beschouwd. Ze hebben even groote rechten op onze waardeering en bewondering. Ja mogelijk hebben de veteranen nog meer aanspraak op waar-
::") Men zie pag. 126. Red.
I
dering, daar ze hun prestaties verricht hebben in een tijd, toen de sport feitelijk nog als als een wetenschap werd beoefend, toen men nog niets wist van de zorgvuldige training van tegenwoordig en toen het begrip concentratie nog niet was uitgevonden.
Zoo is het ook het geval met onze voetballers. In de jaren, dat Sparta met de Kor ver, Ruffelse, de Groot, B o e r d a m v. d. Mculcn en anderen, triomfen vierde, stonden de voetballers met het begrip training, nog od gespannen voet. Dat liet men aan de roeiers over, voetbal speelde men uitsluitend voor z'n pleizier! Er waren wel reeds enkele trainers en Edgar Chadwiök deed toen reeds pogingen om onze spelers in de geheimen van de balcontróle in te wijden, doch dat was slechts uitzondering. Het
Terwijl men elders in dit nr. nog een redactioneel stukje aantreft in aansluisluiting op „Voetbal voorheen en thans" in de vorige Revue, laten wij op deze pagina cïnzen redacteur Groothoff over dit zeker interessante onderwerp aan het woord.
II
bestond toen uit het eens of tweemaal per week doeltrappen. Na afloop ging men gezamenlijk borrelen en de zaak was in orde.
Wat de genoemde spelers op die manier, of liever desondanks hebben weten te bereiken, is stellig merkwaardig. Ze hebben daardoor blijk gegeven van groote talenten op het gebied van voetbal. Voor hetgeen ze hebben weten te b-reiken, moet men bewondering koesteren. Spelers als Bok de K o rv e r, G ö b e 1, M a n n u s Francken en anderen verdienen dan ook een cereplaats in de geschiedenis van het Nederlandsche voetbal. Zij zijn de m'oniers geweest; door hun spel hebben ze den grondslag van het succes van het Nederlandsche voetbal gelegd. Ze trokken langzamerhand het publick naar de velden; dat publiek heeft tenslotte het eeld bijeen gebracht, waardoor het thans mogelijk is onze SDelers op schier wetenschappeli'ke wijze het sdcI te leeren.
* * *
Iemand met een beetje aanleg voor voetbal moet tegenwoordig een goed voetballer worden als hij b.v. in Ajax gaat spelen en onder leiding van Reynolds komt.
Eigenlijk is het tegenwoordig geen
kunst meer een groot voetballer te worden. Kijk b.v. eens naar het spel van Andericsen. In het begin van zijn voetballcopbaan houterig en stijf. Had hij 25 jaar geleden gevoetbald, dan zou hij het niet verier dan tot een middelmatige kracht hebben gebracht. Maar hij is >onder goede leiding gekomen, hij kreeg pleizier in
De oud-Sparta-man Ruffelse.
het spel, pleizier dat langzamerhand overging in geestdrift. Bekwame krachten hebben zijn verder voetbal geleid, hem in staat gesteld de noodige ervaringen op te doen en thans is hij een der beste spillen, die Nederland ooit neeft bezeten.
Tot welk een hoogte zou iemand met een talent voor voetbal als de Korver het gebracht hebben, indien hii de opleiding van Anderiesen gehad had? De combinatie „de Korver — strenge training" zal een glimlach brengen op het gelaat van hen, die de Korver in zijn voetbaljaren hebben gekend, maar dat neemt niet weg, dat de Korver, die het zonder eenice training — ik zou haast zeggen met een negatieve training! — tot een zóó groote hoogte in ons nationaal voetbal heeft gebracht, in het tegenwoordige voetbal, met training, concentratie, enz., een voetbalwonder zou zijn geworden!
Als we aan het waardeeren slaan, dan moeten we onze voetballers beschouwen in het tijdvak van hun triomfen en dan zal men de sterren van tegenwoordig stellig niets te kort doen door de Korver en de andere groote figuren uit een vroegere periode op eenzelfde voetstuk, ja mogelijk no'' wel op een ietwat hooger voetstuk te plaatsen.
Dat neemt niet weg, dat ik er geen oogenblik aan twijfel, dat het sterkste elftal van die vroeger jaren, door het meerendeel van onze tegenwoordige leidende ploegen met gemak zou worden geslagen.
Ik herinner me nog, dat, na afloop van den wedstrijd Nederland—Ierland, S t o m, de groote achterspeler uit vroeger jaren, naar mij toekwam en de opmerking maakte: „De Menschen, Qie denken, dat wij met onze vroegere elftallen een schijn van kans hadden tegenover dit Nederlandsche spel, zip eenvoudig dwaas!" En dat was een der allerbeste vertegenwoordigers dier vroegere generatie, die hier aan het woord was.
C. J. GROOTHOFF
130