Illllllllllllllllllllllllllllllllllli
Herr Von Tschammer und Osren over Inh verhoudingen en hef joden vraagsfuk in de Duifsche sport"
Leipzig, Augustus 'J4.
De voorste rij van de tribunes der wereldwielerkampioenschappen te Leipzig: „Gereserveerd voor den Rijkssportleider".
Ik zit op de tweede rij, vlak achter de nu nog leege zetels.
Het bonte gezelschap Duitschers en vreemdelingen uit vrijwel alle Europeesche landen wacht belangstellend op de dingen, die komen zullen.
De dingen, die komen zullen, laten niet lang op zich wachten. Even na negenen in den morgen reeds verschijnt een kleurige uniformengroep: „schneidig", militair. Voorop, pittig en beslist, Herr Von Tschammer und Osten, de veelbesproken vertrouwensmanvan-Adolf-Hitler op sportgebied, waar het „Führer-prinzip" al even scherp en consequent in practijk is gebracht als op andere terreinen, dc economie, dc wetenschap en de vakvereenigingen zelfs de Kerk niet uitgezonderd.
De komst van den „Sportführer" brengt consternatie op dc tribunes. Ieder haast zich naar den machtige, die handen tekort komt om allen te begroeten, die zich willen laven in den glans van den sportdictator, die, ik schreef het al eerder, weinig lijkt op de in omloop zijnde afbeeldingen, maar een uitgesproken innemenden indruk maakt.
Ik kijk het nerveuse, ietwat ijdele gedoe rondom me eens aan met het flegma, dat Nederlanders juist op oogenblikken als deze onderscheidt van vele andere, temperamentvoller volken. En schrijf rustig verder.
Een uurtje later is Thr. van den Berch van Heemstede, de beminnelijke president der N.W.U., zoo hoffelijk om me aan den Reichssportführer voor te stellen: „Herr Strengholt, Mitglied von unserem Olympischen Komitee und ein der Führer von der Hollandischen Sport-Presse".
We buigen beiden.
De Sportleider noodigt me naast zich.
En ik val maar meteen met de deur in huis:
„Herr Von Tschammer, men maakt zich in het buitenland ernstig bezorgd over moeilijkheden, die verwacht worden voor of tijdens de Olympische Spelen van 1936 te Berlijn."
De Reichssportführer luistert gespannen. Zijn wenkbrauwen fronsen zich terwijl ik voort ga:
„Laat ik maar eens een paar concrete voorbeelden noemen. Marxistische sportmenschen, Joodsche sportmenschen, athleten uit een land, dat met Duitschland op gespannen voet
staat — hoe kunnen ze verwachten in 1936 in de hoofdstad van het Nationaal-socialistische Duitschland de Olympische sfeer te vinden, die conditio si'ne qua non is voor het welslagen van dit sportfeest, dat baron Pierre de Coubertin vóór alles als een ver¬
broederingsfeest van alle volken heeft bedoeld?"
De heer Von Tschammer waardeert kennelijk de duidelijkheid van mijn opmerking. Even zichtbaar is hij het er oneens mee. Snel en gedecideerd klinkt zijn repliek:
„Hét is de nadrukkelijke wensch van den Führer — en zijn wil is de eenige wet in dit land — dat de Olympische Spelen te Berlijn in geen enkel onderdeel te wenschen zullen overlaten. Er zal, zóó wil Adolf HitIer het, geen land, geen volk, geen athleet ter wereld zijn, die in 1936 niet hoffelijk en hartelijk in het Grunewald zal worden ontvangen en behandeld. Iedere Olympische gast zal even welkom zijn, wat ook zijn overtuiging, zijn ras, zijn nationaliteit moge zijn."
Ik noteer, snel en met instemming. Maar antwoord meteen:
„Is dat alles afdoende, Herr Von Tschammer? Het is u bekend, dat Prins Starhemberg verboden heeft dat de Oostenrijksche wielrenners in het huidige Nationaal-socialistische Duitschland startten, hoewel de wereldkampioenstitels op het spel stonden
De Reichssportführer glimlacht, ik zou haast zeggen: wijsgeerig; dan opeens:
„Sie haben Recht. Starhemberg weerhield zijn Oostenrijkers om naar Duitschland te komen. Maar is het u niet opgevallen, dat ik niet als repliek mijn landgenooten heb verboden naar Weenen te gaan? Zegt u dat niets? Geloof me, als ik u op mijn woord, mijn woord als officier, verklaar: Duitschland wil vrede, vriendschap; Duitschland wenscht alles te doen en niets te laten om zijn internationale verhoudingen op het beste peil te brengen. Dat is de wensch van Hitier, dus de wensch der geheele Duitsche sportwereld."
Ik tuur naar het hakenkruis op den mouw van den sportleider en zeg dan maar meteen wat me verder op het hart ligt.
„En de Joden?" „Wat wilt u weten?" „Men verneemt in Nederland, dat de Joodsche sportsman in Duitschland ten opzichte van „Arische" sportbeoefenaren gelijk een paria is; dat de Duitsche Jood uit zijn sportclub geroyeerd wordt, dat de Duitsche Jood buiten zijn sportveld, buiten zijn training, buiten de voorbereiding voor 1936 gehouden wordt; kortom, dat so-wie-so geen Duitsche Jood in een Olympisch team zal worden gekozen!"
„Es ist nicht wahr. Er is geen enkele bepaling uitgevaardigd, en er zal geen enkele bepaling worden uitgevaardigd, die éénige sportclub voorschrijft om Joodsche leden uit te stooten. Nee, dc zie wat uw oogen zeggen: er wordt óók geen aandrang uitgeoefend om het, zonder officieele voorschriften, ■ tóch te doen! Weliswaar sluiten uit eigen beweging sommige clubs haar joodsche leden uit — maar dit gebeurt geheel en al op eigen initiatief. Nogmaals en met nadruk: geenerlei voorschrift van hoogerhand >noodigt daartoe uit of moedigt daartoe aan. Ik verklaar u dat, opnieuw, op mijn woord. Maar ik wil niet volstaan met een negatieve verklaring. Er zijn tal van Joodsche sportclubs, die positief van ons steun ontvangen, die normaal deel uitmaken van de Duitsche sportbeweging; er zijn ettelijke Joodsche athleten die deel uitmaken van onze Olympische training.
„Om alle misverstanden, althans in dit opzicht, nu eens definitief uit de wereld te helpen, verklaar ik dus categorisch, dat geen Joodsche athleet uit het Duitsche Olympische team zal worden gehouden — mits natuurlijk zijn prestaties opneming in de ploeg wettigen. Die laatste restrictie is de eenige restrictie, maar die zal ieder toch stellig billijken."
Ik noteer en geef in ,,de Revue" het omschrevene zoo letterlijk mogelijk weer. Een volgende maal nog eens een conclusie.
76