VOOR DE MOTORENBU^^

DOOLTOCHT DOOR DE CATACOMBEN VAN HET STADION

A'dam, $ Augustus.

Donderdagavond.

Hol klinken onze stappen, die van dhr. D o u w e s en mij, door de mysterieus verlichte gangen van het Stadion.

„Zitten er 75 in?" roept mijn begeleider een vlot jongeling achterna. Hij loopt nu voor ons, keurige vouw in zijn pantalon, hoed 'n tikje schuin en verricht acrobatische toeren met een fietspomp.

„Jawel", zegt D o m h o f met een grijns, „ik hoop het", en hij wapper; wat met zijn armen, een taal op zichzelf en verdwijnt ergens links van me in een nauw gangetje, op weg naar zijn cabine. Straks wachten hem 75 K.M. op het Stadion-cement....

Achter ons gaat een gebrul op.

„Douwes, Douwes, waar zit je?"

Motordeskundige Douwes stoort er zich niet aan. We wandelen de schaduwrijke catacomben door, belanden na een kleine dooltocht bi;. ... de motoren.

TJ kent Eduard Verkade en Blekeriiolen, U kent Tauber en wellicht, heeft Anna Paulowa U onvergetelijke oogenblikken bezorgd. Het is nu eenmaal zóó in het leven, dat we den naam onthouden van de uitblinkers. Dat is natuurlijk ook in orde. Ze verdienen het. Maar rondom hen zwerven de dienstbaren, het leger on¬

bekende en minder bekende soldaten, z; dat meehelpt, meeploetert dien naam v te maken. Dat — achter de schermen, of althans op een onopmerkelijke plaats n er vóór — zijn of haar plicht doet h en het moreele loon niet krijgt uit- z gemeten in bloemen, applaus en dergelijke opvallende zaken. z Waarmee ik maar zeggen wil, dat z privé-secretarissen, kameniers, sout- P fleurs en alle andere soorten gangmakers hun kwaliteiten niet zien tentoongesteld in het volle licht der open- ° 1 baarheid: omdat ze nu eenmaal mees- £ : ters dienen, die het volle pond voor ^ zich opcischen. En — laat ons eerlijk 2 ; zijn — opeischen moeten. De massa s concentreert zich liefst op één naam, ° 1 de wereld is in wezen nog bar-roman- c tisch: ze wil nog de held zien, die i alles kan en alles alléén kan.

Dat er achter de coulissen nog een * slordige handvol mannetjes rondscharrelt om het heldendom in stand te 1 houden, het raakt onze koude klecren e niet, het zou — hand op het hart — afbreuk doen aan de hoogheid van het heldendom!

: Als morgen aan den dag de souf-

: fleur midden in de groote liefdesscène eens dienst weigerde en de jeune pre1 mier in zijn hemd — lees: riddercostuum — liet staan....

Als Tauber's privé-secretaris eens 1 vergat, dat zijn meester een nieuwe monocle moest hebben, waarzonder hij

Motordeskundige Douwes en zijn duimstok bij den motor van den Franschen gangmaker Ville.

zich zoo hulpeloos voelt als een baby van zes weken....

Als Blekemolen's gangmaker eens net deed of zijn neus bloedde en zoo hard of zoo zacht ronddraaide als hij zelf het prettig vond....

De armee dezer onbekende soldaten zou tot een grootsche oproer in staat zijn! Maar ze is wijzer. Ze doet haar plicht. Ze moet tenslotte óók leven. Hoogstens geeft ze eens prikjes.

De gangmakers zijn in de armee bovengenoemd nog de bevoordeelden. Ze deelen mee in den roem, ze hebben hun naam mede op de biljetten: zij het in een kleiner letter (en tusschen haakjes) dan hun helden. De gangmakers zijn de amphibieën uit de armee der dienstbaren: het lot heeft gewild, dat zij niét wegduikelen en verbleeken in den roem hunner meesters. Ze leven op den rand. Ze spelen mee. En hun rol is zeker niet de geringste.

W^ndpel.

Maar ik keer weer terug naar motordeskundige Douwes, die met een duimstok nauwgezet de motor meet, waarop straks v. d. Wulp's gangmaker zal zitten. Het klopt. Aan de zorg, waarmee de duimstok gehanteerd wordt valt te zien, dat het ook wel eens niet zal kloppen....

„Vijftien jaar doe ik dat werk al", zegt motor-expert Douwes, „hier in het Stadion, maar ook op Rijswijk en laatst bij de wereldkampioenschappen."

Met een verongelukt gezicht wil v. d. Bosch gaan verklaren, hoe het kwam dat zijn rol niet in orde was. Hij krijgt er geen kans toe. „Als hij niet in orde was geweest had je zoo niet gereden. Je kent de reglementen immers."

Daar komt Leddy, onze nationale kampioen aan. Hij heeft zich een paar rondjes losgedraaid. De duimstok van Douwes manoeuvreert om Leddy's fiets en de eigenaar — niet van de fiets, maar van de duimstok — toont me regels en maten, verticale, horizontale.

En ondertusschen loopen witte schimmen door de gangen. Mannen met grijze haren, met lompe schoenen. Met groote sigaren. Met witte broeken en witte tricots. Gangmakers. Wellicht waren het eens slanke, kwieke jongelingen. Dat is dan lang geleden. Nu zijn ze dik en omvangrijk. En ik heb me laten vertellen, dat hun kwaliteit recht even¬

redig is met hun kwantiteit.

„Dit heet stadionkleeding", vertelt

1

28