WAAROM IK AIR IEL LOTS^
MM M MM I I I MIHMMIIIII I Illl I IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIH
AANBLDF1
*t* T~\ e trein schommelt tusschen de weilanden door, van Dordt naar Rotterdam. De ramen staan open en de geuren van het land vlagen naar binnen: het is één van die zomeravonden, waarmee wij in Holland zoo schraal worden bedeeld. Het is zoo'n avond, waarop een dichter zijn verzen pleegt, waarop een verliefd jongeling onbegrijpelijke — en oh zoo verrukkelijke — woorden prevelt tegen zijn teederbeminde....
En wij zitten in een trein ergens omtrent Heerjansdam of Barendrecht en denken aan.... voetbal.
Een zomeravond, milde geuren van buiten, sterren. En voetbal! Edoch, het „peccavi" dat ge verwacht komt niet van onze lippen. Wij hebben een excuus, sterker: wij hebben hèt excuus. Wij komen zoo juist bij Lotsy vandaan!
Ons geschiedenisboekje vertelde van Jan de Witt en zijn broer Cornelis, vertelde er veel dappere daden van. Ze waren uit Dordt, ze hebben eisen straat en een standbeeld gekregen. Om een lief ding willen we wedden, dat het — overigens lang niet stomme — jongetje van den melkboer aan den een of anderen Dordtschen Singel akelig weinig van de stoute stukjes van Jan of Cornelis kan vertellen.
Maar vraag hem naar Lotsy.
En het komt in orde!
Vraag in Beetsterzwaag of Oudkarspel, in Roodeschool of Lutterade naar Lotsy en men zal tien tegen één een woordje goed of een woordje kwaad te praten hebben.
Hoofdklasse .... geen kans! En beroepsspel voor de eerste jaren zeker nog uirgesloten Bij een voetbal-leider moer voetbal een buitengewoon groote plaats innemen! — nier in belangrijkheid maar in het werk, dat je erdoor inneemt". O
Aphorismen uil" ons gesprek mei" K. J. J. Lol-sy. •
„Soms voel je )e precies alsof je tusschen een mangelmachine zit: de eene rol heet publieke opinie, pers; de andere rol: de clubs."
„Om het spelpeil te doen stijgen moeten alle clubleiders de hand aan den ploeg slaan."
„Eerder dan goede trainers zijn leiders noodig. Daar zijn wij straatarm aan."
„Ik geloof nooit, dat er in de eerste jaren een hoofdklasse komt."
Vraag het den doorgewinterden Nederlandsch elftalsupporter en hij heeft een arsenaal loftuitingen bij de hand.
Steek uw licht op bij Jan Gr e sh o f f en hij stampt uit den Hollandschen bodem een leger „voetbalpeeé'n" en stelt Lotsy aan tot een staatsgevaarlijk opperbevelhebber.
Vraag Lotsy naar Lotsy en hij zegt:
„Men had een wóórd noodig, indertijd, daar hebben ze mijn naam voor genomen. Ik had voor de successen gezorgd, ik had dit gedaan, ik had dat gedaan, ik had alles gedaan. Er is natuurlijk geen woord van waar: ik deed slechts m ij n porti e."
Zijn portie.
Inderdaad, K. J. J. Lotsy deed „zijn" portie, maar het is er dan tenslotte ook een portie naar geweest. Een taak, zóó omvangrijk, zóó tijdroovend, dat zij te zwaar werd, dat zij den man, die haar vier jaar geleden op zich nam, deed besluiten er van af te zien.
Dat besluit was vorig jaar al genomen en kenbaar gemaakt. Het was alleen niet ruchtbaar gemaakt: men had er op dat moment het nationaal elftal zeker geen dienst mee bewezen. Verre van dat.
„Ik kón het niet meer doen: T.C. voorzitter, bestuurder van de F.I.F.A., bestuurder K.N.V.B., bestuurder van het N.O.C. En in het verschiet de Olympische Spelen in Berlijn en hun voorbereidingen, waarvan ik waarschijnlijk ook mijn deel zal krijgen. Ik kon alles niet meer op mijn schouders nemen. Ik zou weggaan.... en ik ben gebleven."
Waarom ik aanblijf.
„Waarom ik gebleven ben? Het is bekend: de T.C. is uitgebreid met dhr. Otto de Vries, waardoor mijn taak verlicht wordt. Ik heb mijn lezingen stopgezet (tusschen haken, ik had juist een nieuwe, over Italië, gereed). En, ten derde, ik had nog steeds contact met mijn oude club H.F.C. Ook dat zal afgeloopen zijn. Nu de zaken zoo geregeld konden worden, blijf ik. En blijf met plezier."
„Maar", komt Lotsy heel nadrukkelijk, „het feit, dat ik blijf vind ik zelf heelemaal niet belangrijk. Want
de T.C. bestaat uit bekwame lieden en ik noem — zonder de anderen te kort te willen doen — vooral dhr. H e r b e r t s, wiens capaciteiten ik als leider zéér hoog aansla.
Overigens, wat de maat deed overloopen voor mij om te blijven.... hier een brief."
Ik krijg dien brief te lezen, die door al onze internationals onderteekend is.
Het is een epistel, waarin de Vries en te Winkel waarachtig hel volle pond niet krijgen, maar het is een brief waarin met een paar dóódsimpele zinnetjes staat, wat Lotsy voor zijn vrienden, de nationale ploeg en zijn reserves beteekent.
„Er is hier en daar, na Milaan, over mij geschreven in den trant van met de ratten het zinkende schip verlaten", zegt Lotsy dan nog. „Wel, ook dat heeft invloed gehad op mijn besluit.... om te blijven. Dat nèèm ik niet."
Het klonk een tikje bitter.
Maar dat zweempje bitterheid is al weer weg bij wat volgt:
„Met plezier zal ik overigens een taak als de mijne overdragen aan een nieuw, jong, frisch leider, dien wij in de toekomst hebben moeten."
Gedempt daarachter aan krijgen wij deze bespiegeling te noteeren:
„Geloof, dat het werk niet gemakkelijk is voor een leider met eerzucht — en die heb ik, die moét je hebben, wanneer je waarachtig iets bereiken wilt."
Tusschen de rollen van den mangel.
„Maar soms voel je je precies alsof je tusschen een mangelmachine zit. De eene rol heet publieke opinie, pers: zij schreeuwt om overwinningen. De andere rol: de clubs. Zij schreeuwen niet minder hard, omdat ze spelers moeten opofferen.
De algemeene vergadering zal dan ook klaren wijn moeten schenken. Zij zal de resultaten van het nationale voetbalteam dienen te beschouwen öf als een hoofdzaak, öf als een bijzaak. Zij zal zich er rond
945