214

^öeMeAnt^cte^^fwrUns, «-o- „DE CORINTHIAN"

Boksvcrbotl.

In het Amsterdamsche Frascati heeft de politie een stel jongens van 't dak gevangen, omdat ze gratis een bokswedstrijd wilden zien. Door de deur konden ze niet naar binnen, vertelt de Telegraaf. Waarom, wéét ik niet en 't kan me ook weinig bommen. Voor mij is de hoofdzaak, dat een paar jongens zóó verzot op uppercuts zijn, dat zij er hun ribben aan wagen en desnoods een heelen avond in regen en wind willen zitten.

Toch zijn in Amsterdam

bokswedstrijden verbode n

Er zijn een paar dingen tusschen hemel en aarde, die ik niet gansch en al dóór heb. Een daarvan is dat openbare boksverbod in de hoofdstad. Ik zelf heb een hekel aan bokswedstrijden en zou er voor geen knaak meer naar toe willen. Want ik vind het altijd een lam gezicht om frissche jongens in hun kakelbonte kamerjassen onder het felle licht van den ring te zien verschijnen en soms na een kwartiertje met een dicht oog, een gezwollen neus en een paar rollade-lippen tusschen de touwen te zien doorhijschen. 'k Heb er ook nooit de aardigheid van kunnen ontdekken als zoo'n bokser steeds maar weer op hetzelfde knarsende neusbeentje gebeukt wordt, tot ie eindelijk „kwek" zegt. En zelfs vind ik het niet aanlokkelijk, wanneer een blank jongenslijf voortdurend dichter bespikkeld wordt met de natuurlijke menie, die van de handschoen zijns tegenstanders komt. En wanneer ze elkaar na afloop van zoo'n vriendschappelijke ontmoeting met gezwollen monden op de bezweete wang zoenen — dan draait me m'n hart in m'n lijf om en lig ik zelf haast knock out.

Ik houd nu eenmaal niet van sport, die doelbewust gericht is op het opzettelijk bezeeren van een tegenstander. Zonder een schijntje van meewarigheid kan ik een gekneusden voetballer van het terrein zien dragen. Er zit niets wreeds in een spel-ongeluk. Maar linksche swings en maagpruimen vind ik geen sportieve artikelen. En bovendien koester ik bezwaren van aesthetischen aard tegen het pugilisme.

Aan m ij n lijf dus geen bokshandschoen!

En toch zou ik zonder eenige bedenking vóór het opheffen van het boksverbod zijn. Neem nu die Frascatijnsche dakhazen eens als voorbeeld: Je moet er toch wat voor over hebben om op d i e manier een wedstrijd te willen bijwonen! De behoefte aan

boksmatches is dan sterker dan iedere verstandelijke overweging. Wij zijn nu eenmaal niet ongestraft de nazaten van dames en heeren, die met innige leut Christenen in leeuwenmagen zagen verdwijnen en een extra feestelijke sigaar opstaken of een Zondagsche japon aantrokken, wanneer zij de luisterrijke opknooping van een misdadiger gingen bijwonen.

Massa-vermaak draagt zelden het kenmerk der fijnzinnigheid en een vrij

groot deel van het publiek voelt zijn zinnen aangenaam gestreeld, wanneer iemand een tand door de lip wordt geslagen. Wanneer anders die belangstelling ("die ook in u en mij leeft!) voor een vechtpartij op de openbare straat?

Zulke en andere gevoelens zoeken een uitweg. Als ze zich opkroppen, kunnen ze gevaarlijk worden. Dan liever „abreagieren", o.a. door middel van bokswedstrijden. Of denkt men heusch, dat de menigte veredelt door een politieverordening? Wie geen pier zier in vuistgevechten heeft, komt een of twee maal bij den ring en voelt zich dan meer dan bevredigd. En wie het wel aardig vindt, welnu, dat hij kome en kijke! Hij zal er niet beter of slechter van worden, denn was kann an Essig sauer werden....?"

INCONNU

ATHLETIEK

HET GEHEIM V4H.DE 40 0 MËTËR <

Waarom slaan wn sedert de glorie¬

dagen van Paulen zoo'n matig figuur op de 400 meter? Althans waarom deden wij dit jaren achtereen, tot aan het oogenblik waarop Jansen en Berger hun hoopvolle prestaties op dit nummer leverden?

Ik vergeet hierbij niet de kansen die wij een oogenblik met Broos en Berger (om van Hoogewerf niet te spreken) hebben gehad. Broos heeft ons te vroeg verlaten en v. d. Berge is te laat wijs geworden, althans in dier voege, dat hij o.i. bij het klimmen der jaren niet tijdig tot de 400 meter is overgegaan. Laat ik inmiddels erkennen, dat hij veel laneer een sprinter van capaciteiten is gebleven dan ik — en waarschijnlijk zeer velen met mij — had durven vermoeden. Het feit, dat v. d. Berge een sprinter was, die het meer van soepelheid dan van kracht moest hebben en die deze soepelheid bovendien lang wist te bewaren, is aan dit alles niet vreemd.

Als ik nu terugkeer tot de vraag, waarom onze verrichtingen op de 400 meter veelal zeer matig waren dan zal men ongetwijfeld geneigd zijn te antwoorden, dat zulks op meer nummers het geval is en dat de 400 meter dus geen uitzondering is. Inderdaad! Doch dan vraag ik Uw aandacht voor het feit, dat het verschil in tijd tusschen

Tien tegen een

dat een voetballer, die zijn wenden, ontvellingen en schavingen behandelt met Pu rol, vóór zijn volgenden wedstrijd weer fit is.

onze goede 100 meter loopers (met onze allerbesten dus) en de allerbeste buitenlanders plus Berger, nauwelijks of nog geen Yi sec. is. Waarom moet dan dat verschil op de 400 meter 3 \ 6 seconden zijn?

Men vindt het antwoord op deze vraag reeds grootendeels in de namen die ik hierboven noemde. Berger en Jansen op dit oogenblik, Broos en v. d. Berge daarvóór, waren van professie vóór alles sprinters. Als ik thans beweer, dat het uitblijven van succes op de 400 meter in de eerste plaats toe te schrijven is en was aan gebrek aan snelheid, dan zal men dit waarschijnlijk een waarheid als een koe vinden, die eigenlijk niet behoeft gelanceerd te worden. Met snelheid bedoel ik dan ook niet de prestatie uitgedrukt in den tijd (ofschoon het daarop ten slotte toch altijd neerkomt) doch gebrek aan sprintcapaciteiten.

Wanneer wij bij ons een 400 meter zien loopen, dan kan men weliswaar de gebogen start van de 100 meter waarnemen, doch in de bcginsnelheid komt als het ware de overweging tot uitdrukking: „we hebben nog 400 meter voor de borst, wc loopen ons dus niet direct dood." Wel, als men niet beter kan, dan is dit inderdaad een logische redeneering, doch men zette zich dan tevens voor eens en voor altijd uit het hoofd, ooit een 400 meter loopcr van klasse te worden.

Een goede 400 meter wordt aldus gcloopen, dat men met sprintsnelheid begint en dit ca. 40 meter volhoudt, dan gaat men over in een langen en gemakkelijken pas (wat de Amerikanen een „easy stride" noemen), waarna in de laatste 100 meter de worsteling naar de finish volgt in den stijl die het best