91
w.o. „DE CORINTHIAN"
Dr. E. van Minden, voorzitter van den Amst. Turnbond, verzoekt ons opneming van onderstaande bijdrage. Wij zijn het niet in ieder opïicht eens met den inhoud, maar ruimen niettemin gaarne plaats in voor het betoo» van den hooggeachten A.T.B.-leider.
Red. R. d. Sp.
Met meer dan gewone belangstel¬
ling volgt nu al maanden ieder, die ziek voor 't maatschappelijke gebeuren interesseert, datgene, wat wij vernemen van de gedragingen van onze Oostelijke naburen. Hij zal ze volgen met welgevallen, of met verontwaardiging, al naar zijn persoonlijke geestesrichting.
Voor diegenen, die leiding hebben te geven aan het sportleven in ons land, was en is het volgen dezer berichten bovendien n o o d z a k e 1 ij k, omdat ook ons sportleven de gevolgen kan ondervinden, resp. ondervond, van de Duitsche maatregelen.
Immers, naast de vele daden, die een kleine groep van onschuldige en weerlooze burgers te verduren had, daarnaast werden de sportbonden m het politieke leven „ingeschakeld" en werd een categorie, wier eenige misdaad of fout de geboorte was, verboden sport te beoefenen.
Die menschen, voor velen waarvan de sportbeoefening een deel van hun leven was, werden van het sportveld of turnzaal eenvoudig verbannen. Niemand zal 't wreede van een dergelijk redeloos declasseeren beter kunnen begrijpen dan leidende sportlieden. Iedereen, die zich tot taak stelt het propageren van sportbeoefening en het verbreiden daarvan onder een zoo groot mogelijk gedeelte der bevolking, zal deze handelwijze moeten afkeuren.
Uit den aard der zaak moesten dan ook de sportbonden zich beraden, of zij tegenover de Duitsche bonden, waarmede zij bevriend waren, een bepaalde houding moesten aannemen.
In Juni werd ik verrast door het lezen van een communiqué van het Bestuur van den Ned. Zwem Bond, waarin medegedeeld werd, dat het gedrag van de Duitsche Zwembond als een' interne kwestie werd 'opgevat, waarmede een buitenstaander, in casu dj N.Z.B., zich niet mede behoefde Cs bemoeien.
Naar aanleiding daarvan zond ik een stukje naar de Sportredacties van Handelsblad, Telegraaf en Volk, naar de Redactie van de Zwemkroniek en het Bestuur van den N.Z.B. Alleen het „Volk" plaatste het, het Bestuur van den N.Z.B. keurde mij blijkbaar zelfs geen antwoord waardig!
In dat artikeltje probeerde ik aan te toonen, dat 't geen interne kwestie was.
Ik gaf ter vergelijking het voorbeeld van twee families, die vriendschappelijk met elkaar omgingen. Bij een der beiden ging de echtgenoot zijn vrouw mishandelen en beleedigen — een volkomen interne huwelijksaangelegenheid — doch als fatsoenlijke menschen braken daarop de leden der andere familie de omgang af. Zoo gaat 't nu
eenmaal in 't leven, als men tenminste zelf prijs stelt op 't epitheton „fatsoenlijk" mensch, dat men met onfatsoenlijken niet meer om wil gaan.
In een briefwisseling, die ik naar aanleiding daarvan met een zwemmer heb gevoerd, schreef deze mij o.a.:
„Ik heb Uw schrijven met ernst gelezen en begrepen, dat hetgeen in Duitschland geschiedt, Uw verontwaardiging moet wekken, evenals dit bij mij is geschied. (Ik spatieer, v. M.). Maar ik kan de handelingen niet aan den Duitschen Zwembond toeschrijven, maar wel aan de Duitsche re ge e ring. De D.Z.B. handelt ook onder dwang, waarachter zoonoodig militair optreden staat....
Misschien, als U het van deze kant beschouwt, komt U tot de conclusie, dat wat in de Duitsche Zwemwereld is geschied, niet de handelingen van de D.Z.B. zijn, maar van een politieke partij, die momenteel zoo sterk is, dat zij haar wil desnoods met wapengeweld kan doorzetten. Deze aangelegenheid is geen sportevenement, maar een politiek gebeuren."
Wanneer deze conclusie juist zou zijn, dan zijn dus de sportbonden in Duitschland politieke instrumenten, en is 't voor onze — neutrale — bonden en vereenigingen een absolute noodzakelijkheid, om 't contact met deze politieke instellingen te verbreken.
Maar, er is nog wat anders bij, naast 't. politieke karakter, dat ik erken en afkeur. Wie zegt mij, dat deze handelwijzen, die onze verontwaardiging opwekken, contre-coeur genomen zijn door de besturen der Sportbonden. Kunnen wij met deze menschen, die dan toch medeplichtig zijn, vriendschappelijk blijven omgaan?
Wie zegt, dat 't een interne kwestie is, als een groote vent een klein jongetje onverwachts en zonder reden afrost of dood slaat? Wie zegt, dat 't hem niet aangaat, wie blijft kalm toekijken, als een groep menschen, waarvan velen óók onze vrienden waren, waarmede wij óók jarenlange relaties hadden, op de grofste wijze gedeclasseerd worden?
Wie protesteert niet als hij in zijn nabijheid bruut geweld ziet geschieden, en is daarna nog beleefd en vriendelijk tegen den geweldenaar?
Is 't niet in de allereerste plaats de plicht van den sportman, den leider, die streeft naar fairheid en ridderlijkheid op 't sportveld, om deze deugden ook over te brengen op het maatschappelijke gebeuren en te protesteeren — waar hij kan protesteeren — tegen de vertrapping daarvan. Om op de eenige manier, die hem ten dienste staat, zijn afkeuring te betuigen over onbeschoft, ^„f-n-ononliilr wrppH en onmensckeliik
optreden. Om te zeggen tegen die relaties, die blijk geven van een ongeloofelijke barbaarschheid, dat men voorloopig geen prijs stelt op hun omgang en hun vriendschapsbetuigingen.
Is dat niet de plicht van sportleiders, in plaats van op de meest cynische wijze te doen, alsof men niet weet
wat daarginds, achter de muren, plaats vindt?
Als men deze Duitsche gedragingen afkeurt, zooals mijn zwemyriend, d a t men deze afkeuring dan t o o n e. Het alleen maar te zeggen, vind ik laf en onsportief. En, keurt men de gedragingen niet af, laat men dit dan rondborstig zeggen. Dan weet men tenminste, wat men aan de menschen heeft.
Men stare zich niet blind op de frase, dat men de oude relaties niet wil verbreken. Want honderd maal hooger staat een daad van rechtvaardigheid, die door fatsoen en zelfrespect gedekt wordt. Honderd maal hooger dan een sportieve prikkel, dan een ontmoeting op voetbal- of athletiekveld, staat de wetenschap, dat men zijn zedelijke norm op een hoog peil gehouden heeft. Honderd maal meer waard dan een buitenlandsche reis of een hooge recette zijn die ideëele waarden der sportbeoefening, die ik fairheid en ridderlijkheid heb genoemd, naast verdraagzaamheid en oprechtheid. Honderd maai flinker en edeler dan 't gemakkelijke en cynische „laisser-faire", staat 't toonen van karakter, ook als de uiting daarvan den machtigen geweldenaar niet welgevallig is.
Ik roep U op, leiders der Nederlandsche Sportbonden en vereenigingen, om Uw karakter te toonen, om uiting te geven aan de verontwaardiging die ook in U moet bestaan, om na te leven die hooge opvattingen van sportiviteit en van fatsoen, die den Nederlandschen sportman sieren, door het verbreken van den omgang met menschen, die bewezen hebben die omgang niet te verdienen.
In dit jaar, waarin de herinnering ?.an Willem den Verdraagzame, zooals ik den Zwijger nu noem, over het geheele land gevierd is, doe ik een beroep op alle Nederlandsche Sportleiders, om in zijn geest en in zijn herinnering op te komen tegen het ontrechten van een groep onschuldigen door de Duitsche Sportbonden.
Ik heb lang geaarzeld, alvorens dit artikel te schrijven. Veel aangenamer ware het mij, immers zelf Jood, en daardoor deze aangelegenheid _ schrijnender aanvoelend, indien een niet-Jood deze oproep zou hebben geuit. _ Maar ik heb voldoende vertrouwen in de hooge opvattingen van de leiders der Vaderlandsche Sportbeweging — waaronder velen zijn, die ik meen vrienden te mogen noemen — om de verwachting te mogen koesteren, dat velen nu een andere kijk gekregen zullen hebben dan vroeger.
Om de hoop te mogen uitspreken, dat deze zullen toonen, dat Sportlieden weten wat zij hun karakter verschuldigd zijn, of dat gaat om oude of om nieuwe relaties, om machtigen of om invloedloozen.
En daarom uit ik hier de vurige wensch, dat wij in ons land voldoende
„„„^U„l;;L-t.P;H he^irtpn r.m nnze af¬
keuring te laten blijken, en daardoor recht en rede te doen zegevieren — ook in de sportbeweging.
E. VAN MINDEN,
Voorzitter Amsterd. Turnbond