659

w.o. „DE CORINTHIAN"

EEN BONSEMA-REVOLUTIE

TE LAAT EN.... TOCH NOG TE VROEG GEPROTESTEERD

Bonsema

Er zullen weinig spelers in het Nederl. Elftal zijn, die zich op zulk een enthousiaste en overtuigde schare aanhangers en supporters kunnen beroemen als vriend BONSEMA uit Velocitas. Dat heb ik deze week kunnen merken. Het aantal opmerkingen, knipsels, brieven en briefkaarten dat onder mijn oogen kwam en waaruit bleek dat er in het Noorden niet weinig ontstemming heerscht over het passeeren van Bonsema ten gunste van DUINHOUWER is legio.

Eén ding is me daarbij duidelijk geworden: het eergevoel van het Noordelijk voetbal is wel zeer scherp ont¬

wikkeld, zoo scherp zelfs, dat het vaak de proporties der redelijkheid overschrijdt. Wat bijvoorbeeld te zeggen van bijgaand, niet onverdienstelijk gedicht, dat blijkbaar tot de harten van alle Noordelijke voetbal-enthousiasten sprak, gezien de ontelbare malen dat het geciteerd werd bij de op- en aanmerkingen over de kwestie Bonsema— Duinhouwer.

Belgi'é heeft het gezvonnen, En als volbloed Noorderling Kan ik mij bepaald verheugen, Dat het ditmaal juist zoo ging. Omdat onze „Velo"-speler Bonsema werd gepasseerd, Ondanks hij den laatsten wedstrijd Tweemaal ,goal" had gepresteerd! Waarom moest de „Velo"-speler Toch het Neerlandsch elftal uit, Zag men hem zoo dikwijls falen, Heeft hij daarom het verbruid? 't Antwoord op dit nuchter vragen, Is dunkt mij, al klinkt het stout: ,,'t Westen is het heilig huisje, Groninger te zijn is fout!"

In den grond van mijn hart doen dergelijke gedichten mij goed: zij geven lucht aan een hartstochtelijke overtuiging — hoe ongegrond die ook moge zijn. Een ding daarbij is echter spijtig: de critiek is pas losgekomen toen men gezien of vernomen had dat Duinhouwer's debuut op een fiasco was uitgeloopen. Dat is een bekend verschijnsel. Van de bewering „Heb-ik-je-niet-gezegd" gaat nog altijd meer kracht uit dan van de opmerking „Je-zult-eenszien". Dat de Groningers dan ook Maandag inplaats van Zaterdag naar de pen gegrepen hebben, vermindert de kracht van hun argumenten zeer. Hït maakt hun overtuiging over de grootere spelkwaliteiten van Bonsema

vergeleken met die van Duinhouwer eenigszins verdacht — men krijgt eerder den indruk dat dit falen van den Fcijenoord-man precies in hun kraam te pas komt nu zij weer eens lucht willen geven van hun overtuiging dat Noord Nederland om de een of andere duistere reden ten achter wordt gesteld bij de rest van ons voetballendlandje.

Laten wc in dit opzicht eerst eens een kleine onthulling doen. Tot een paar uren voor den wedstrijd stond het nog heelemaal niet vast of Duinhouwer dan wel Bonsema zou spelen. Een bewijs dus dat ook de Keuze Commissie weinig krachtsverschil tusschen beide spelers aanwezig achtte. Het uitvallen van v. Heel toch bracht verdere consequenties met zich mee: Duinhouwer zou nu een althans moreele steun in de rug missen, terwijl hij bovendien in Deventer geen buitengewone indruk had gemaakt. Dat men niettemin tenslotte hem opstelde zal wel het gevolg zijn geweest van de overweging dat men hem — eenmaal gekozen — de kans moest geven.

Op zichzelf is dit niet zoo belangrijk — het demonstreert alleen dat ook de K.C. het krachtsverschil tusschen beide spelers zeer gering achtte, terwijl het Noorden toch zal moeten toegeven — tenzij het door provinciaal patriotisme is verblind — dat het spel van den Velocitas-speler in de laatste twee interland-wedstrijden slechts zwak genoemd kon worden. Doch^daar gaat het hier niet om. Hier moet de bewering weerlegd worden, dat het Noordelijk Voetbal door het overige deel van ons land in een hoek wordt gedrukt. Maar dan hebben de mannen uit het Noorden toch wel een zeer zwak argument met het passeeren van Bonsema naar voren gebracht. Want juist het opnemen van Bonsema in de ploeg spelers die regelmatig op het V.U.C.-veld traint, bewijst hoe de Keuze Commissie de eerste gelegenheid heeft aangegrepen om iemand 'uit het Noordelijk voetbal te pousseeren. Het doet dan ook wel wat kleinzielig aan, wanneer er zoo'n storm von protesten opsteekt zoo gauw men die speler voor een keertje — en wij weten uit zeer betrouwbaren bron, dat men Bonsema als candidaat voor het Oranje-elftal niet zal loslaten — passeert omdat men meent, dat hij uit vorm is. Met een dergelijke kleinzielige houding doet het Noordelijk voetbal zich geen goed. OBSERVER

belang van de Duitsche joden niet langer dienen.

Ik vermoed, dat heel wat goede Duitsche sportlui zich met angst in het hart afvragen, wat er van de Duitsche sport moet komen, indien mannen zooals de schrijver van het artikel in Der Mittag — welk artikel door de redactie van dat blad wordt toegejuicht! — aan het stuur komen te staan.

Overigens is het teekenend, dat verschillende sportbonden, die algemeene vergaderingen hadden moeten houden ter bespreking van belangrijke vraagstukken — o m. de Duitsche V.B., die de kwestie van het beroepsspel zou regelen — die vergaderingen hebben uitgesteld, blijkbaar omdat op het oogenblik het geheele sportbedrijf in Duitschland feitelijk op losse schroeven staat.

Nadat het bovenstaande reeds was

gezet, hoorde ik de radio-rede van den Duitschen Rijkssportcommissaris von Tschamer en Osten.

Daaruit bleek wel, dat vermoedelijk heel wat vereenigingen en bonden zullen moeten verdwijnen. Ook aan de afscheiding van protestanten en katholieken in verschillende vereenigingen zal een einde gemaakt worden. Von Tschamer liet ook duidelijk uitkomen, dat in het algemeen de ontwikkeling van het lichaam boven die van den geest behoort te gaan. Het ideaal is gezonde en krachtige mannen en vrouwen.

Merkwaardig was ook zijn verklaring, dat turnen en sport, van nationaal socialistisch standpunt bekeken, geen wedstrijd- of record-aangelegenheid is, doch de hoogste dienst aan het Duitsche vaderland.

Hij beschouwde de sport als een goe-

den missionaris voor het Duitsche volk en ook als een hulpmiddel tot instandhouding van de vriendschappelijke verhoudingen met de andere sportbeoefende landen. In verband daarmede zou hij ook al het mogelijke doen om de Olympische Spelen in 1936 te doen slagen.

Dat laatste is wel eenigszins in strijd met de opmerking, dat sport geen wedstrijd- of record-aangelegenheid is. Bij de Olympische Spelen lijkt de sport daarop toch wel heel erg.

Von Tschamer deelde ten slotte nog mee, dat men de sport organiseerde voor het krachtig maken van het Duitsche volk en dat het daarom nog devraag zou zijn of joden tot de sportbeoefening in Duitschland toegelaten zouden worden. Dat onderwerp zou hij" nog nader met Hitier behandelen.

C. J. GROOTHOFF