6jo
^eM^ue^de^^p^ri^nj) w.o. „DE CORINTHIAN"
HET OOSTENRI1KSCHE SPEL
Een nuttige lies ooor hei Nederlandsche ooefbal
Woensdag ben ik naar Rotterdam getrokken, naar den strijd van het voorloopige Nederlandsche elftal tegen Admira, met de bedoeling m'n speciale aandacht te bepalen op onze internationals en dan in dit blad hun spel eens nader te bespreken als een voorbeschouwing voor den komenden wedstrijd tegen de Belgen.
Ik heb echter dat voornemen laten varen, want er waren zooveel invallers, dat dit ongetwijfeld ook op het spel van hen, die stellig in onze nationale ploeg zullen spelen, van invloed zal zijn geweest. Bovendien was het spel der Oostenrijkers zóó afwijkend van hetgeen onze spelers in internationale wedstrijden tegen zich krijgen, dat slechts enkelen van onze spelers hun gewone spel hebben kunnen ontwikkelen.
Het spel van Admira zal wel voor velen een openbaring geweest zijn. Het is eigenlijk het toppunt van eenvoudigheid. Op die manier gespeeld is voetbal een spel, dat men nog met succes zou kunnen spelen als men de vijf kruisjes reeds achter den rug heeft. Het recept is zoo doodeenvoudig: Men geeft den bal maar steeds aan een vrij staand partijgenoot; alleen als men in de onmiddellijke nabijheid van het doel is en de richting van het doel open staat, geeft men, ter afwisseling, eens een schot op het doel. Dat schieten op het doel is echter een geheel bijkomende omstandigheid. Hoofdzaak is, dat men maar steeds zorgt, dat de bal in het bezit van eigen partij blijft!
Hard loopen is niet noodig, hard werken evenmin. Zonder bezwaar kan men dan ook eiken dag een wedstrijd spelen.
De Admira heeft ons werkelijk Woensdag een prachtige demonstratie van dat Weensche voetbal laten zien. Als men bedenkt, dat geen van deze spelers is verkozen voor het Oostenrij ksche elftal, dat op a.s. Zondag tegen Hongarije gaat spelen, dan weet men daarmede tegelijk, dat dit nog niet eens het allerbeste is, dat Oostenrijk in het veld kan brengen.
Het groote verschil tusschen het Nederlandsche en het Oostenrijksche spel zit eigenlijk slechts in hetgeen de spelers doen, nadat ze den bal in hun bezit hebben gekregen; wat het veroveren van den bal betreft, hebben onze spelers niets of slechts zeer weinig van de Oostenrijkers te leeren.
Weber, van Run en Pellikaan, om slechts een drietal verdedigers le noemen, doen, verdedigend, niets voor de Oostenrijkers onder; het verschil komt eerst naar voren, zoodra die spelers den bal hebben veroverd. De Oostenrijker geeft het leder dan in de meeste gevallen juist op het oogenblik, dat hij wordt aangevallen, met een klein trapje aan een partijgenoot, die hetzelfde spelletje herhaalt. De Nederlandsche verdediger trapt gewoonlijk den bal weg; eerst als hij dat gedaan heeft, kijkt
door
hij of het leder ook bij een partijgenoot komt! Onze spelers weten wel, dat ze den bal ergens heen moeten trappen, maar ze hebben slechts een vaag idee van de plaats, waar het leder moet terecht komen. Daarom ziet men het ook zoo dikwijls, dat een binnenspeler den bal naar den vleugel plaatst, hoewel de vleugelspeler op dat oogenblik zich b.v. vlak voor het doel bevindt. Het zuiver aangeven van den bal aan een partijgenoot is eigenlijk het groote geheim van succes in voetbal. Nu zou men daaruit de conclusie kunnen trekken, dat de man met den bal eigenlijk de hoofdpersoon van het spel is, op het oogenblik, dat hij den bal heeft. Dat is echter niet juist. Indien zijn partijgenooten zich niet onmiddellijk vrij opstellen, zoodat ze voor den speler, die den bal heeft, gemakkelijk te bereiken zijn, staat de man met den bal machteloos, al kan hij den bal nog zoo zuiver aangeven!
Onze spelers hebben getracht dit Oostenrijksche spel met snelheid en geestdrift te bestrijden, doch dat is juist het verkeerde wapen. Daarmede zal men misschien wat kunnen bereiken, indien men in het bezit van den bal is, doch om in het bezit van het leder te komen, zal men een geheel ander spel moeten spelen als men thans deed.
Slechts door een systematisch volgehouden zuiver dekken van den tegenstanders zal men het vlotte Oostenrijksche samenspel kunnen breken. Zoodra een Oostenrijker den bal heeft, moet elke Nederlandsche speler een tegenstander dekken. Heeft b.v. de Oostenrijksche middenvoor den bal, dan moeten de beide binnenspelers door onze vleugelhalfs scherp worden gedekt en moeten onze backs de buitenspelers bewaken. Ook onze voorwaarts moeten dan niet staan af te wachten, doch ze moeten er voor zorgen, dat de Oostenrijksche middenvoor den bal niet naar achteren zal kunnen passeeren. Daardoor alleen zal men den Oostenrijkschen aanval in moeilijkheden kunnen brengen. Juist dat systematisch dekken is echter nog steeds het zwakke punt in het Nederlandsche spel. Zoodra de Oostenrijksche middenvoor den bal had, stoof Anderiesen op hem af. Maar op het oogenblik, dat onze spil bij zijn tegenstander wzs gekomen, kon deze den strijd ontloopen door den bal door te geven aan een van z'n beide buurlui, die vrijwel steeds volkomen ongedekt stonden. Zoo ging het keer op keer. Daar men niet of geheel onvoldoende
dekte, konden de Oostenrijkers zonder veel moeite hun gewone vlotte combinatiespel laten zien.
Hoewel de uitslag, een 4-1 nederlaag voor onze ploeg, het tegendeel zou kunnen bewijzen, meen ik toch, dat het Nederlandsche spel meer geschikt is om doelpunten tegen de Oostenrijkers te maken, dan o.m. doelpunten te voorkomen. Onze spelers hebben in dezen wedstrijd een behoorlijk aantal kansen weten te scheppen, waarvan er echter helaas een abnormaal groot percentage werd gemist. Het onberekenbare, verrassende en doortastende spel van onze aanvallers was meermalen voor de Oostenrijksche achterhoede te machtig. Daardoor kregen we kansen genoeg, doch onze spelers werden er blijkbaar Zelf door verrast. Zoo heeft b.v. Mulders een paar opgelegde kansen gemist; ook Bonsema en Looyschilder waren bij het afwerken niet gelukkig. Blomvliet behoorde eigenlijk in deze voorhoede niet thuis. In de toekomst wordt hij mogelijk nog wel een eerste klas speler, doch op het oogenblik heeft hij nog geen voldoende balcontröle om in eerste klas voetbal een rol te kunnen spelen. Vooral niet op de zoo lastige binnenplaats. Hij was veel meer in de verdediging dan noodig was, trouwens, datzelfde kan ook van Bonsema worden gezegd. Ik geloof, dat een voorhoede: Wels-Adam-van den Broek-Bonsemavan Nellen zeker twee of drie doelpunten meer had gemaakt dan het vijftal, dat thans dienst deed.
Voor de spelers in het veld en ook voor hen, die aan den kant zaten, zal het Oostenrijksche spel stellig een nuttige les geweest zijn. Het zou verkeerd zijn te trachten dit spel te imiteeren. Zooveel rust kan men slechts door een langdurige en stelselmatige oefening verkrijgen. Maar men zal uit het Oostenrijksche spel wel hebben geleerd, dat zuiver aangeven en goed dekken twee factoren zijn, die in ons voetbal vrijwel onbekend zijn.
Ongetwijfeld zullen de duizenden toeschouwers van het fraaie spel van de Admira hebben genoten. Er was echter ook in het Nederlandsche spel wel wat goeds te zien. Ik denk daarbij in de eerste plaats aan het spel van Weber en van Run. Dit tweetal deed in geen enkel opzicht voor de beide Oostenrijksche achterspelers, Pavliceck en Janda, onder. Hierbij moet ik echter opmerken, dat de Oostenrijksche achterspelers de eenige spelers der gasten waren, die vaak de weg-is-weg theorie huldigden. Men kon niet zeggen, dat deze spelers zich op het zuiver aangeven van den bal toelegden. Ze speelden hoofdzakelijk verdedigend, daardoor stonden ze ook niet boven het Nederlandsche tweetal. Het was jammer, dat er na het gelijk makende punt der Oostenrijkers, kort na het begin van de tweede helft, eenlinzinking in