595
,..U 9 f\
w.o. „DE CORINTHIAN"
DE TOEKOMST VANj DE ZE-SDAAGSCHEN
Wat zal de 2e Amsterdamsche Six Days brengen ? Over combines en de gevolgen. — Mentaliteit 1 an het publiek. — i932-'33 was geen gunstig seizoen.
De Parijsche Zesdaagsche heeft het winter-wielerseizoen op waarlijk grootsche wijze afgesloten. Alles wat dit wondere wereldje aan grootheden heeft voortgebracht, was in het Velodröme d'Hiver aanwezig om een waardige apotheose te enscèneeren van een winterseizoen dat niet zonder emoties is gebleven. Er bestaat geen enkele twijfel of er is in ons land een groote belangstelling voor dergelijke spectacles waar te nemen.
In de eerste plaats bezit Nederland renners die in dit soort wedstrijden uitblinken, terwijlde Amsterdamsche Zesdaagsche niet alleen de interesse heeft vergroot, maar de belangstelling voor de geheele wielersport heeft doen toenemen.
Dat zijn verschijnselen die tot een nadere beschouwing aanleiding geven, vooral omdat het voornemen bestaat in November van dit jaar wederom in de hoofdstad tot organisatie van een Zesdaagsche te komen, terwijl ook Rotterdam plannen moet koesteren om het voorbeeld van Amsterdam te volgen.
*
Er hebben zich evenwel in den afgeloopen winter bij zesdaagsche wielerwedstrijden in het buitenland tooneelen afgespeeld en incidenten voorgedaan, die de toch al niet al te goede naam van dergelijke wedstrijden geen goed hebben gedaan, ook al is het onze overtuiging dat het publiek de „on dits" (juist doordat het zoo weinig van de werkelijkheid afweet) opblaast tot dat er van de werkelijke prestatie der renners niets overblijft. Een voorstelling van zaken als zouden de renners bij het startschot practisch gesproken weten wie over 145 uren tot winnaars zullen worden uitgeroepen is natuurlijk te belachelijk om nog tegen te spreken. Iedere insider begrijpt dat een reputatie als die van een Pijnenburg, een Wals, een Piet van Kempen slechts opgebouwd is door werkelijk grootsche, verbluffende prestaties, waarmede het woord „combine" niets heeft te maken. *
Daartegenover staat natuurlijk dat niemand het bestaan van z.g. combines bij de meeste zesdaagsche wedstrijden kan ontkennen. Op zichzelf behoeven die geen direct gevaar voor de sport op te leveren, omdat dergelijke combinaties erop gericht zijn andere dito's te bestrijden. Men krijgt dan in het eerzuchtige en jaloersche wereldje der renners in plaats van een strijd tusschen koppels, een strijd tusschen twee of meer combinaties van koppels. Verderfelijk worden echter dergelijke practijken wanneer, zooals te Brussel werd beweerd, de koppels 's middags den eindstand bepraatten n afspraken maakten onder bepaalde, meestal financieele eoorwaarden. Dergelijke practijken kunnen niet scherp
genoeg aan den kaak worden gesteld. Nu weten wij wel dat in Brussel vele factoren hebben bijgedragen tot de onregelmatigheden, die ongetwijfeld hebben plaats gehad, ook al wordt zulks door de straffen van de commissie van onderzoek van den Belgischen wielerbond gelogenstraft. Maar wanneer dergelijke symptomen naar buiten treden, dan kan niet genoeg gewaarschuwd worden tegen herhaling, vooral omdat het bestaan van dergelijke wedstrijden staat of valt met de publieke belangstelling. Men kan nu eenmaal een publiek niet jaar in jaar uit bij den neus blijven nemen en daarom gelooven wij ook niet dat de winter '32—'33 een gunstig seizoen is geweest voor de ontwikkeling van Zesdaagsche wielerwedstrijden.
De mislukking der meeste Zesdaagschen in Duitschland moge een gevolg zijn van de moeilijke economische en politieke omstandigheden in het Duitsche rijk, juist onder dergelijke omstandigheden zou het zaak zijn geweest te trachten een zoo zuiver en interessant mogelijken kamp te organiseeren, waarin het sportieve element geheel op den voorgrond stond. Hoewel de fout dus in de allereerste plaats bij de renners zelf is te zoeken, Zal iedere insider begrijpen, dat het geneesmiddel slechts in de handen der jury's en wielerbonden ligt: de renners Zelf hebben te groote persoonlijke en financieele belangen om hun doen en laten geheel te laten leiden door sportieve overwegingen.
*
In dit verband wordt ons herhaaldelijk de vraag gesteld wat wij denken van de publieke belangstelling op den 2en Amsterdamschen Zesdaagsche. Het maken van voorspellingen in dit opzicht is op z'n minst gesproken voorbarig, omdat zoovele facroren met die belangstelling samenhangen. Gezien echter het feit dat het ook nu weer in de bedoeling ligt alleen eerste klas koppels te engageeren en bovendien de prijzen te verlagen — de onkosten toch worden dit ja^r beduidend lager — hebban wij voor het oogenblik de overtuiging dat die belangstelling weinig zal verschillen met het vorig jaar, vooral ook omdat de eerste Zesdaagsche met strenge hand werd geleid. Iedereen schimpt nu eenmaal graag op een Zesdaagsche, maar iedereen Zou toch niet graag een bezoek aan dit jaarlij ksche spectacle willen overslaan. Want ge moogt wezen wie ge wilt, de bekoring en de opwinding, die U vastgrijpt wanneer dat kleine veld van wieleracrobaten in dolle jacht de piste rondjaagt en van geen ophouden weet — ach, op dergelijke momenten vergeet ge weer voor even de keerzijde der medaille. Als ge thuiskomt kunt ge dan met dubbele overtuiging het bestaan van Zesdaagsche wielerwedstrijden veroordeelen, maar het volgend jaar zult ge „toch maar weer 's gaan kijken"....
Zoo is de mensch en zoo zijn zesdaagschen....
Ik heb weieens hooren beweren, dat men er de wielersport geen dienst mee bewijst door het afkeurenswaardige gedoe op het gebied van tactiek en combine voor het voetlicht te brengen, maar ik denk daar geheel anders over. Zulke practijken kan men niet genoeg aan de kaak stellen. Het publiek, dat komt om van mooie sport te genieten, en dat door zijn komst het bestaan van wielerbanen en renners mogelijk maakt, moet de oogen worden geopend. Het moet faire sport leeren onderscheiden van eeknoei: het moet het verschil
■leeren zien tusschen tactiscn rilden en
gedegenereerde sport eischen en wanneer het eenmaal eischt zullen de renners eieren voor hun geld moeten kiezen of.... hun fiets in het vet zetten.
Baandirecteuren en juryleden kunnen alvast veel tot regeneratie der wielersport bijdragen door goed toe te zien en de knoeiers uit te sluiten of te straffen. Ook de sport-journalisten kunnen zeer nuttig werkverrichten. Zij moeten de streken die zij zien niet onvermeld laten. Ik wil hun wel verklappen, dat de heeren renners over het algemeen veel, ja buitengewoon
veel waarde hechten aan hetgeen er over hen wordt geschreven. Wanneer
en een striem uitdeelen aan de knoeiers, telkens weer wanneer zij die op een euveldaad betrappen, dan zullen zij een heilzame werking op de renners uitoefenen en de wielersport op een hooger plan brengen.
Tenslotte rust ook, en zelfs in hoofdzaak, op de schouders van het leidende lichaam de Nederlandsche Wielren Unie de lastige taak om de wielersport een zuiveringsproces te doen ondergaan door haar zieke plekken: „unfaire tactiek" en „combine" aan een ernstige behandeling te onderwerpen. Dit is op het oogen-