558
w.o. „DE CORINTHIAN"
Water in onze Wieier -
wereld zou moeten gebeuren ]»[
DE BETEEKENIS EN DE NOODZAAK VAN TACTIEK
door Jhr. G. D. H. BOSCH VAN BRAKENSTEIN
De verkeerde weg.
Helaas is in geen enkele snelheidssport de tactiek zóó op een dwaalspoor geraakt als in de wielersport.
Het spreekt wel vanzelf, dat een sportman snel moet kunnen zien, doorzien, begrijpen en aanvoelen, dat hij vlug moet kunnen reageeren en handelen en helder en vlug moet denken. Hij mag geen dommekracht zijn, doch moet van zijn capaciteiten een zoo nuttig mogelijk gebruik weten te maken. Hij moet juist het goede moment van beginnen weten te kiezen, hij moet moedig, sterk en doortastend zijn in den aanval en onverzettelijk in de verdediging, hij moet de kracht van zijn tegenstanders kunnen toetsen, hun karakter weten te ontleden en nog meer. Hij moet doorloopend zijn hersens gebruiken. Hij moet tactisch zijn, maar daarnaast moet hij sportief, fair, gentlemanlike zijn, zoowel de professional als de amateur, en hij moet rusteloos trachten eigen capaciteiten te vergrooten. Zeer zeker mag hij de zwakke punten in zijn tegenstanders opsporen en daar gebruik van maken, wat die tegenstanders zal prikkelen om te trachten door oefening hun tekortkomingen te beperken. Maar nooit of te nimmer mag een sportman trucjes toepassen, die uitsluitend tot doel hebben den tegenstander te hinderen bij het ontplooien van zijn krachten en op dat gebied nu is de wielersport op een hellend vlak geraakt.
Wie niet sterk is....
Bij andere snelheidssporten, zooals snelzwemmen, hardloopen, raceroeien, schaatsenrijden hebben de deelnemers van den beginne af tot op den dag van heden, ieder voor zich, een eigen baan gehad. Het is eenvoudig uitgesloten, dat in een van die sporten de eene deelnemer in de baan van een ander komt.
Bij het wielrennen nu is dat wèl
mogelijk. Ieder mag rijden waar hij wil en wat ziet men nu: de renner die weet dat een tegenstander taaier is dan hij, dat die hem dus door een langen spurt buiten gevecht zou kunnen stellen, wil, bij het vallen van het startschot,
JHR. G. D. H. BOSCH VAN DRAKESTEIN
niet voorop rijden; hij wil niet de leiding nemen, hij blijft achter den ander, gaat desnoods stilstaan totdat de ander den kop neemt, hij blijft achter den tegenstander wegschuilen, laat hem aan den kop den luchtweerstand breken, rijdt dus met gangmaking, spaart zóó eigen krachten uit en eerst in de laatste meters komt hij achter zijn gangmaker vandaan om dezen aan te vallen en — wat menigmaal gebeurt — te overwinnen. Op die manier is het mogelijk dat een zwakkere den sterkere overwint, wat natuurlijk elk rechtgeaard sportman tegen de borst staat, omdat niet met gelijke wapenen werd gestreden.
Tegenmaatregelen.
Bleef het nu nog maar bij dat „wieltje plakken" zooals men die tactiek in de wielerwereld noemt, dan was het kwaad niet zoo ernstig. De man aan den kop immers kan den plakker het leven zoo Zuur mogelijk maken.
ie. Door onverwacht en met groote kracht zijn spurt in te zetten — demarreeren heet dat — waarmede hij den plakker losmaakt en in elk geval dwingt tot het eveneens opofferen van een flink deel van zijn krachten, wat zich in den verderen spurt wreekt.
2e. Door zoo plat mogelijk te gaan liggen, zich dus zoo klein mogelijk te maken met de bedoeling den ander zoo min mogelijk van de gangmaking te laten profiteeren.
3e. Door zoo kort als eenigszins ma—i;:i, :o u-r.™ A„„ u;„„„„lr™r Hor
baan te rijden, waardoor hij den plakker noodzaakt — naast het oppassen om zijn achterwiel niet te raken — ook op te letten of hij niet de baan uit en het middente:rein op rijdt.
4e. Door zi)n spurt niet met gelijkmatige snelheid te rijden, doch nu eens even vaart te temperen, dan weer met alle kracht te versnellen.
De man aan het wiel heeft het bij dat alles verre van rustig op zijn tweede plaatsje en tenslotte moet hij bij de finish nog meer dan een lengte inloopen om te kunnen winnen, wat ver van eenvoudig is.
Ongeoorloofde trucs.
Dat alles zou de man aan den kop kunnen doen wanneer het bij wieltje plakken van den tegenstander bleef. Maar daar blijft het niet bij.
Wat doet de plakker wanneer hij vreest dat de ander hem door een langen en tactischen spurt buiten gevecht zal stellen? Hij neemt dan, hetzij door een goede demarrage, hetzij bij verrassing den ander den kop af juist op of even voor het moment waarop deze zijn spurt wil inzetten. Maar aangezien de plakker zelf niet de capaciteiten heeft om een langen spurt aan den kop te maken, gaat hij den concurrent ophouden. Wil die links voorbij, dan drijft hij hem naar het middenterrein, wil hij rechts passecren, dan dringt hij hem naar de balustrade of hij regelt zijn spurt zóó dat hij den ander steeds en vooral in de laatste bocht aan den buitenkant heeft, waardoor deze zich veel meer moet inspannen dan hij.
Maar hoe men het ook bekijkt, het is tactiek die tot doel heeft den teg«l stander te beletten zijn volle kracht i> ontwikkelen en daarom zal elk w<Sai sportman zulke handelingen ontoelaatbaar achten.
En zoo zijn er meer onsportieve trucjes zooals:
a. Den tegenstander, die aan den kop zijn spurt aanvangt, zóó rakelings passeeren, dat hij schrikt en uit vrees voor een aanrijding, even zijn snelheid mindert, juist O' het oogenblik waarop hij die had moeten vergrooten, wat do..-ig.,£ns verliezen beteekent.
b. Op dusdanige wijze rechts naast iemand die den binnenkant der baan heeft, en dus niet verder naar link? kan uitwijken, gaan rijden dat stuur en elleboog hem beletten vrijuit door te spurten. Houdt de rijder aan den binnenkant dan in om buitenom aan te vallen, dan houdt de ander óók in, en zoo kan de man aan den binnenkant nóch vóóruit, nóch achterlangs en moet dus verliezen zonder zich geheel te hebben gegeven.
c. Naast den tegenstander niet in rechte, doch in schuine lijn naar de finish spurten, waardoor men hem noodzaakt op zijn —niet normale — richting te letten, wat hem belet zijn volle aandacht aan zijn eindspurt te besteden.
d. Rechts naast en dus in de bochten boven den tegenstander gaan rijden met de bedoeling hem — wanneer men zelf in de laatste 200 meter een lekken
iDip. WILLGO - AMERSFOORT
Tri cennw 7an ^