340

w.o. „DE CORINTHIAN'

JAN

SWEERING

VAN „BEURSBENGEL" TOT „BILLARDPALACE"

Toen ik een jaar of tien geleden nog regelmatig iederen Zondag voetbalde en na een kouden Zondag het eindelijk zoo ver had gebracht, dat ik met verkleumde handen het boordeknoopje in m'n overhemdsgaatje had gewurmd, stevende ik linea recta naar de Beursbengel, naar het domein van „Mama" Sweering, die er twee zoons op nahield, toen in den aanvalligen leeftijd van 13 en 15 jaren. En één ervan stond steevast in zijn kort broekje en kniekousen aan het biljart. Dat was Jan. Die had er zoo'n plezier in, dat hij het biljart welhaast nooit verliet. Daar in café De Beursbengel aan den Middenweg was het een bezienswaardigheid den jongen Jan te zien spelen. En nooit had ik kunnen vermoeden een decennium later Jan te gaan interviewen voor de Revue. Wat z'n belevenissen als Nederlandsen kampioen Eerste klasse Groot Biljart waren geweest bij het Europeesch kampioenschap eenstootskader, waar hij met onzen landsman Dommering aan deelnam, met den Arnhemmer, dien hij in zijn knapentijd al kende van de plaatjes in de kranten. Jan Sweering, die tenslotte No. 9 is geworden, was nog maar een dag in de hoofdstad en z'n indrukken waren nog kersversch. Deze jeugdige Nederlandsche kampioen, die het intusschen straks kwaad genoeg zal krijgen om z'n

mei ie oenouaen in den strijd tegen

OVER ZIJN

PARÜSCHE ERVARINGEN

TE VEEL „PLANKENKOORTS'

door LEX IZAKS

Jan Dommering en anderen, is een gezellige prater, die ongekunsteld vertelt van zijn spel, die er geen doekjes om windt, dat hij waarlijk een van de minst sterken in Parijs is geweest, daar in het Billard Palace, waar de grootsten der grooten tegen elkaar in het strijdperk zijn getreden. „Ja," ik was met den den Belg Dedoncker wel de slechtste," zegt Sweering ronduit.

Kijk, zoo iets is sportief! Dat erkennen van zwakheid gaat niet elkeen zoo goed af. En zeker niet in de sport. Maar Sweering was toch inderdaad niet de slechtste. Er waren 13 deelnemers, toen de groote strijd begon en Dommering en Sweering wisten zich in den eindstrijd te plaatsen, zoodat Sorge (Duitschland), Butron (Spanje), David (Hongarije) en Eipeldauer (Oostenrijk) geëlimineerd werden.

„En nu komt eind April de wedstrijd om het wereldkampioenschap 45/1 in Chicago. Dommering heeft me gezegd, dat hij waarschijnlijk niet zal deelnemen. Indien dat zoo is, ben ik vast van plan de Nederlandsche kleuren in de V.S. te verdedigen. Voor den eersten keer nam ik deel aan een Europeesch kampioenschap 45/1. Ik was wel in Rijssel en Espinho (libre-kampioenschap) geweest, maar 45/1 te spelen is toch heel wat anders. Ik heb altijd gedacht, dat 71/2 verschrikkelijk moeilijk was. Maar in Rijssel bij dat kampioenschap viel het me toch erg mee. Nu het tegendeel. Ik dacht zoo: nou, dat 45/1 zal wel gaan. Mis! Je komt steeds in de verleiding op de gewone wijze op serie te gaan spelen en dan krijg je tenslotte van die gekke posities in de kleine vakken, waar je den bal er onmiddellijk weer uit moet spelen. Het breekt direct je geheele spel. De meeste series worden in het middenvak gespeeld. Neen, makkelijk is het niet. En dan komt daarbij, dat ik nu en dan nogal zenuwachtig was. Weet U wat het is: Hier in Nederland ben ik de „nerven" bij het spelen wel vrijwel kwijt, maar dan kom je in het buitenland tegen keien te staan. Ik had het in verschillende partijen erg te kwaad. Zoo b.v. tegen Soussa. U weet, dat we ingedeeld waren met Soussa en Sorge (Duitschland). Tegen Soussa, dan, hè. Ik stond vóór. 63 tegen hij 9. 't Ging gemakkelijk en ik 'dacht: ik hou het wel. Maar plotseling, zoo tegen het midden van de partij, kwam de Egyptenaar er beter in. Ik begon het spel minder goed aan te voelen, werd nerveus en verloor dik.

En in den voorwedstrijd tegen Dommering ook. Op de 150 had ik er 20 meer. Maar direct er op kwam „old Jack" er in en na vier of vijf beurten was de partij uit, terwijl ik op 163 bleef staan. Wonderlijk is, dat ik tegen Sorge zoo kalm heb gespeeld. Dat zijn zoo van die ondoorgrondelijke dingen, waar je niet bij kunt. Want van dit partijtje tegen den Duitscher hing alles af. In de eerste plaats moest ik winnen om geplaatst te worden in den eindstrijd, voor mijn toekomst was het beter dat ik won en.... alleen finalisten kunnen eventueel naar Amerika gaan, indien ik tenminsteTaan de beurt

kom. En jawel, hoor. Sorge leidde met 100 punten en in den regel is dat een verloren partij. Maar ik dacht blijkbaar, dat me niets meer kon gebeuren. Ik aan het werk. Maakte er waarempel 108, mijn hoogste serie in het tournooi. Met veertig punten verschil klopte ik den Duitscher en was in den eindstrijd.

Daarin heb ik maar één partij gewonnen. Tegen Dedoncker, die, zooals ik al zei, met mij de zwakste was. Dedoncker is een routine-speler, één, die sterk speelt, omdat-ie het al zoo lang doet. Toch geloof ik, dat ik den volgenden keer wel beter voor den dag zal komen als ik m'n zenuwen in groote internationale tournooien meer in bedwang heb. Da's een groote factor. Neem b.v. mijn partij tegen Albert, den kampioen van Europa. Ik stond 214, toen hij er 230 had. Wat gebeurde er toen ? Albert maakt ineens uit.

Er is in het geheele tournooi uitstekend gespeeld. Dommering — en dat zal U misschien gek in de ooren klinken — had evengoed Nr. 1 kunnen zijn als hij niet zoo'n pech had gehad. Hij had zijn laatste drie partijen kunnen winnen. Steeds stond hij bijna 100 punten voor. De Arnhemmer is zijn inzinking van eenigen tijd geleden volkomen te boven gekomen. Hij is werkelijk sterk momenteel en kent het klappen van de zweep in internationale tournooien. Hij past zich onmiddellijk aan en heeft geen last van zenuwachtigheid.

„Het materiaal?"

„Nu, de biljarts waren niet zoo best als wij hier gewend zijn. Er stonden twee, waarvan het eene beter was dan het andere. Maar Dommering zei, dat het toch al beter was dan het vorig jaar. Piqueeren en masseeren was moeilijk in Parijs. Ik had van de manier, waarop je 't moest doen, niet direct kaas gegeten. Maar Dommering wist dat allemaal. Ik denk, dat het aan de dikte van de lei ligt. Hoe dikker de lei is, hoe beter je kunt masseeren. En Jan Dommering vertelde me, dat de lei in Amerika nog dunner is dan in Parijs.

De belangstelling is me tegengevallen. Daar had ik me meer van voorgesteld, 't Vreemde was, dat terwijl wij boven bezig waren, op de tweede étage, aan het Europeesch kampioen 45/1, op de eerste étage een groot libre-tournooi werd gehouden, waaraan spelers deelnamen als Grange, Derbier, Conti en Fujiwa, de Japanner. Juist toen ik aan een partij bezig was, gebeurde het, dat Conti reeds naar huis kon gaan in zijn partij over 500 punten tegen Grange, omdat die knaap er 500 maakte in zijn eerste beurt. Dat er dus iets aan het biljartreglement gedaan moet worden, lijkt noodzakelijk, want Zoo verlies je je partij, zonder dat je er iets aan kunt doen. Dan ligt het winnen of verliezen alleen aan het trekken."

„Heeft de sterkste dan gewonnen?"

„Ik voor mij geloof, dat Davin, die tweede werd, de sterkste is. Hij heeft trouwens de drie medailles gekregen voor de hoogste serie, het hoogst algemeen gemiddelde en de hoogste moyenne in één partij. Davin kan alles. Trouwens, U weet, dat hij driebanden speelt. Hij ziet niet tegen moeilijkheden

(Vervolg'op pag. 345)