2JI
QTEMMINGM!
'iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiiiiffliiiiiiiiii
\Jf Een nacht oan den „Zescfaagsche
Winteravond. Een miezerige motregen drenst neder. Veel menschen spoeden zich naar eenzelfde doel. Een doel dat reeds van verre lokt. De „Winterbaan". Licht, veel licht en steeds meer menschen. Aan de kassa's een gedrang van je welste. Politie, zenuwachtig, tracht orde te scheppen. Zenuwen! zenuwen l zenuwen'. Eindelijk aan de beurt. Geld betalen. Niet zoo weinig.' Dan in een vaartje naar de gekochte plaats. Gebrom. Dan gerommel, als van een verren donder. Een deur door. Nog een deur door. Een lange gang. Gerommel zwelt aan tot gedonder. Tumult. Eindelijk nog een deur. Dan trappen op. En.... plotseling een zee van licht. Licht overal. Licht aan den zolder. Licht aan de muren en groote schijnwerpers boven het houten ovaal.
Menschen op zitbanken. Menschen staande op de tribunes en hoog boven op het schellinkje en verder drommen op het middenterrein. Zijn het nog menschen? Ziet daar die dame. Is het een dame ? In ieder geval een vrouwelijke persoonlijkheid. Het hoofd rood, de haren verward. Schreeuwend l Lachend ! Juichend ! Vol extase! Verder rook. Rook in spiralen. Rook in dichte nevels. Het is warm. Het ruikt naar menschen, naar transpiratie, en naar rook. De rook, die door alles heen dringt en nog dagen later in de kleeren zal blijken te hangen.
Zietdaar de eerste indrukken, die men opdoet, wanneer men voor het eerst een „Sechstagerennen" bezoekt. Het doet er niet toe waar. Is het Berlijn of Brussel, of Keulen of Parijs? Het is overal hetzelfde !
Als door een waas ziet men alles. Maar het meest in het oog springt de rijvlakte. Het houten ovaal daar in het midden. De arena, waarop de renners strijden, onder het helle licht van de diepstraallampen. Alle aandacht is op die baan geconcentreerd. Ook hier dus concentratie.
Het is overweldigend en men heeft in het begin moeite eraan te wennen. Niets is er rustig. Alles schreeuwt, loeit, fluit, sist. Een heksenketel, waarin duizenden als groote gekken gebaren. In de verte klinkt muziek. Wie let erop ? Plots een aankondiging door de vele luidsprekers. Wat zegt de omroeper? Wij weten het niet. Zijn door versterkers tot een groot volume gebrachte stem gaat te loor in het kabaal. Maar toch hoort men zoo iets van premie. Het interesseert vrijwel niemand hoe groot die is en door wien geschonken. Maar deze aankondiging is het sein tot een nog veel sterker tumult. Want ziet! De rijders hebben het wel verstaan en zij krommen de ruggen. In steeds grooter snelheid flitsen zij over de baan. Door de bochten. Hu! Hoe angstig dicht opeen. Harder! Nog harder!
Steeds sneller malen de beenen Dan
de bel. Nog een ronde. De premie is gewonnen. Door wien ? De jury beslist.
door H. VUYK
gesticuleerende personen beweren dat het Tietz was. „Unser Oscar!" Wij weten het niet. Het kan ons nog niet schelen. Wij zijn nog niet ingeburgerd. Dat komt straks wel, bij een volgende premie. Dan zullen wij misschien beweren, dat het Van Kempen was en niet Tietz, zooals de jury dan mogelijk zal beslissen. * * *
De zaak gaat door. Rijders draaien een ronde. Nog een ronde. Vele ronden. Steeds maar weer ronden. Elke tien tot twaalf seconden is er weer een baanlengte aan het totaal toegevoegd. Het wordt een moment wat rustiger. Dan plots kondigt men den „Sport-Palast-Walzer" aan. Een zeer gezochte „Schlager". De muziek speelt. Het publiek zingt mede. Maar het duurt niet lang. Een renner trekt er tusschen uit. Een plotselinge spurt brengt hem al gauw een kwart baan voor de anderen. Als een bezetene trapt hij op de pedalen. Steeds grooter wordt de voorsprong. Daar is zijn maat. Die zet aan. Krijgt een flinke duw en zet de uitlooppoging voort. De anderen worden actief. Gebrul. „Hup Piet!" „Hup Oscar!" Vooral Oscar. Hei Busschi! Busschi, alias Busschenhagen, is de „Chéri des dames". Hoort hoe de vele aanwezige dames hun favoriet aanmoedigen. De jacht is in vollen gang. Weer ronden en nog eens ronden. Als maar spurtend en elkander aflossend. Zwakkere paren kunnen het niet houden. Maar de „wegloopers" zijn niet tevreden. Steeds verder. Voort! Voort! Voort! Daar zijn de gevaarlijkste tegenstanders vlak voor hen. Nogeens lossen de leiders hun maten af. En dan.... Dan hebben zij ook de laatsten, die nog ingehaald moesten worden, bereikt. Zij zijn op allen een ronde uitgeloopen. Een ronde, die voor hen het winnen of verliezen van den wedstrijd kan beteekenen. Applaus. Eerst van een enkeling, dan van duizenden. Het dreunt. Het dondert.
Maar alweer is een ander stel er vandoor. Zij willen hun verlies weer ophalen. Opnieuw is alles in spanning. Dan plots een knal! Een kreet van afgrijzen! Daar ginds in die bocht is het gebeurd. Een band is gesprongen. Even een kleine slingering en een viertal rijders ligt op de baan. Groote consternatie, want er zijn favorieten bij. De jury belt af. Helpers en ziekenoppassers snellen naar de plek des onheils en het publiek verstomt. Lang duurt het niet. Daar staan zij alweer op. Het is niet ernstig. Wat schaafwonden, builen en pijnlijke plekken en verbogen rijwieldeelen. Wat nood!
w.o. „DE CORINTHIAN"
het spel kan weer van voren af aan beginnen. Weer een belsignaal en daar gaan de „vollers" alweer.
Een nieuwe jacht begint. Hu! Wat gaat dat hard. Maar neen. Het wil ditmaal niet zoo erg vlotten. Het moment is niet goed gekozen. De koppels passen te goed op. Dan maar zich even laten inhalen en een gunstiger gelegenheid afgewacht.
Daar gaat er weer een. Het houdt niet op. Alles krioelt door elkander. Als razenden gaat men op en om de baan te keer. Men wordt niet moe. Niet op de baan en niet daaromheen. Door de bochten, over de rechte einden. Ronden, ronden, ronden! En de moloch publiek brult, roept, schreeuwt, huilt, smeekt, scheldt, fluit.
Warme worstjes! Bier! Champagne! Ballonnetjes in vrouwenhanden op het middenterrein.
Het wordt tijd voor de premiespurts. De rijders gaan puntjes verzamelen. Dat gebeurt zoo'n paar maal op een dag en tweemaal 's avonds. Nieuwe sensatie. Tien ronden duurt zoo'n „Klassement". De rijders zoeken hun posities. Ziet hoe zij oppassen, als bij een sprintmatch. Nog twee rondjes maar. De spurt is in vollen gang. Ziet! Hoog langs de afrastering van de baan, daar trapt Van Kempen. In vijfde, of is het zesde „positie" ? De bel! Daar, daar schiet onze kampioen naar voren. Er is geen houden aan. Uit de bocht. De laatste bocht en ja, het lukt: „Zwarte Piet" heeft den spurt gewonnen. Een der vele, die hij op zijn conto boekt. Hij is er fel op en hij kent het vak.
Een nieuwe spurt volgt. Men heeft geen tijd tot bezinning. Alles draait en alles leeft mede. Is het wel medeleven of beleven ? Wij weten het niet. Er is geen tijd tot overweging. De gebeurtenissen volgen elkander te snel op! Realiseeren kan men niets.
De spurts zijn afgeloopen. En even blaast men. uit. Maar niet lang. Nieuwe premies worden aangekondigd. Een zanger vraagt op het middenterrein de aandacht. Men let niet op hem. In de loges vertoont zich de fine fleur van de theater- en filmwereld. Maar wat deert het den anderen. Daar is men niet voor gekomen. Neen, die gaat men op een anderen keer wel eens bekijken. Nu is men er alleen voor de wielrenners.
Men heeft koorts. Een bijzonder soort koorts. De „Zesdaagschen koorts". Die duurt uren. Vele uren. Tot de renners er genoeg van krijgen. Zij zijn moe. De spanning wijkt. En men voelt als bij intuïtie, dat het voor dezen nacht afgeloopen is. Maar er zijn er onder de duizenden om de baan, die van geen ophouden weten. Zij denken niet aan slapen of eten. Zij weten niet hoe laat het al is. De tijd bestaat niet voor hen.
* * *
Tot eindelijk om zes uur in den morgen de race wordt geneutraliseerd en de suppoosten (dikwijls met veel moeite) de tribunes gaan ontruimen. Het is uit.
Dit is een gebrekkige schildering van de gebeurtenissen bij een nacht van den „Zesdaagsche". Wat daar gebeurt laat zich eigenlijk niet beschrijven. Dat moet men medemaken. Medeleven. Maar interessant is het.
f J. TERHEYDEN I
: 32 SCHOOLSTRAAT 22 [ ! FAHRENHEITSTRAAT 745 ! DEN HAAG SPECIAAL ADRES VOOR ! ALLE SOORTEN SPORTKLEEDING |