1.32
w.o. „DE CORINTHIAN"
YAN STAIRT EN SPRINT
^ ^ door G. A. BURGER ^^^-^^ ^
In mijn vorig artikel1) heb ik aan de hand van een aantal filmopnamen eenige opmerkingen gemaakt over het starten van mej. Schuurman en van Berger. Thans iets over het sprinten, over den loop na den start. Uit den aard der zaak biedt het starten meer punten van waarneming, meer variatie dan het loopen daarna.
Bij het starten hebben we te maken met den vorm der kuiltjes, met hun onderlingen afstand, met het plaatsen der handen en als resultante daarvan met hoofd- en lichaamshouding. Voorts met den afzet, met de eerste arm- en beenbewegingen, met de lengte der eerste passen, met het geleidelijke oprichten van het lichaam en ten slotte met den overgang tot het sprinten. — De sprint zelf is een vrijwel gelijkmatige beweging, waarvan elke pas en elke armbeweging een getrouwe copie moet zijn van het voorafgaande. Alles moet gaan zonder schokken, de bewegingen moeten in elkaar vloeien, m.a.w. de mensen wordt hier tot een gebalanceerde loopmachine, welke op de meest economische wijze kracht (met behulp van lenigheid), moet omzetten in een een snel mogelijk voortgaande beweging.
1) Overgenomen in „De Revue" van 25 Juli j.L, evenals dit artikel, uit „Lichamelijke Oefening".
Ik moet nu even Einstein negeeren en het verouderde axioma uitspelen, volgens hetwelk een rechte lijn de kortste verbinding is tusschen twee punten. Ik ben trouwens vol vertrouwen, dat Einstein er mede accoord zal gaan, wanneer wij een springer den raad geven, om zijn baan niet zig-zag af te leggen, doch zooveel mogelijk in volkomen rechte (recht voor het menschelijke oog) lijn. Die rechte lijn kunnen we alleen controleeren op een sintelbaan met behulp van de indrukken der spikes. Hij dus, die tot taak heeft een sprinter te trainen, heeft o.a. te zorgen voor een goed aangeveegde sintelbaan, waarop de loopsporen van zijn poulain duidelijk waarneembaar zijn. En nu wil ik hierop heel ernstig den nadruk leggen: elke afwijking naar links dwingt tot een krachtsinspanning naar rechts en omgekeerd, zoodat de looper die niet de rechte lijn volgt, kracht verspilt en aan snelheid inboet. Het loopen in rechte lijn is weer een kwestie van evenwicht en hiermede zijn wij tot een tweede belangrijk onderdeel van het loopen aangekomen: de wijze waarop het evenwicht wordt bewaard. De armen zijn hierbij vóór alles het hulpmiddel. Zij hebben de
tweeledige taak het lichaam bij de voorwaartsche beweging te helpen en, zooals ik reeds zei, hulp bij het bewaren van evenwicht. Nu schijnt uit den aard der zaak een armbeweging langs en terzijde van het lichaam de aangewezen manier om een harmonisch geheel te vormen bij de voorwaartsche beweging, doch men vergete hierbij niet, dat een met kracht voorwaarts gestuwde rechterarm haar compensatie vindt in een even sterk achterwaarts gebrachte linkerarm, welke dus feitelijk remmend werkt. Een andere beweging is echter practisch niet uitvoerbaar en ik wijs hierop dan ook uitsluitend, om aan te toonen, dat een zoo sterk mogelijk vooruit slingeren der armen niet het aangewezen middel is om zoo snel mogelijk vooruit te komen; ook hier is het bewandelen van den juisten middenweg weer het eenig goede en de ervaring heeft geleerd, dat een beweging der armen in een ongeveer rechte hoek (go°) het beste is.
Dit wat de steunactie voor het bereiken van snelheid betreft, blijft over de taak der armen bij het bewaren van het evenwicht.
Hoe verder de armen naast het lichaam uitsteken, hoe meer invloed zij hebben op het evenwicht van het lichaam. Vandaar het zijwaarts brengen der armen boven een hindernis door den hordenlooper. De sprinter kan en
EEN SPELMOMENT UIT AJAX—HILVERSUM. IN HET DONKER HEETEN ALLE KATJES GRAUW TE ZIJN, MAAR OP DEZE FOTO IS EVENMIN ONDERSCHEID TE ZIEN TUSSCHEN DE GROENE BANDEN EN DE ROODE OP DE SHIRTS (FOTO V.F.B.), >