86

w.o. „DE CORINTHIAN

Wereld- HET NIEUWE ITALIË MISSELIJK MICHARDJE!

W| £ |_ £ r - DrHAER 80 THIS IS ROME!!! —^^^^^= 'N PRAATJE NA AFLOOP,

Wederwaardigheden!

„Italia fara da se!" heeft op !n blauwen Maandag Cavour gezegd — „Italië zal zichzelf helpen!" Dat klonk als een klok. Die woorden doorpriemden regelrecht het hart van gansch een volk, dat nadien eenige decenniae lang in lichte laaie stond voor de nationale zaak. Doch daarna dommelde men weer dapper door en vlijde de natie zich in de „dolce far niente"-houding en werd er in Europa beraadslaagd over hen, met hen, zonder hen.

Toen kwam „II Duce". Opnieuw was de vonk er! Weer brandde dat hart der natie, weer steeg steeds fierder aan den mast de „Trecolore Italiana", roodwit-groen. In '23 kwam hij en met II Duce kwam een nieuwe jaartelling. En zoo geschiedde het dat alle officiëele pamfletten en schriftures dezer „Campionati Cyclistici del Mondo" niet gedateerd waren: „Augustus 1932", doch „Augustus 1932-X". Die 1932 beteekent: na Christus; die X beteekent: na Mussolini. IJdelheid is een sier....

*

Ik zeg u dit alles niet uit historische motieven. Gij verwacht mededeelingen omtrent fietsen, banen, records, Moeskops. Maar zóó en niet anders belicht ik u het best 't nieuwe Italië, het Italië dat streeft naar expansie en hegemonie, het Italië dat ook den boventoon voeren wil in de sport. Allerwegen! Het liefst zou Mussolini alle titels en alle top-prestaties behaald zien door eigen menschen, maar er zijn — goddank! — nog andere volken daarbuiten. Doch „II Duce" is niet achterlijk en heeft begrepen de electrificeerende waarde van sport, de paedagogische en organisatorische kracht, die ervan uit gaat. Hij lanceerde naar rato Zijn orders. Hij schiep een Stadion en doopte het:: „Stadio del Partito Nazionale Fascista". Hij benoemde een Minister van Sport. Hij vroeg de wereldkampioenschappen wielrennen binnen zijn grenzen, de wereldkampioenschappen voetbal eveneens. En kreeg beide. Deze thans, gene over twee jaar, in het jaar XII na Mussolini, 1934.

Ten onzent snakken we veelal naar regeerings-medewerking. Daar ginds heeft men te veel. Hier hunkeren we naar erkenning, daar valt niet meer te erkennen. Daar wordt gedecreteerd: „Zoo wil Ik, II Duce, het hebben!" Laat de Koning de medailles uitdeelen, Ik de lakens. Het Fascistisch Kabinet

financiert de sport, organiseert, regeert. Bondspresidenten worden door hen afgezet en benoemd, naar gelang ze in de gratie vallen. Zijn bij ons diezelfde functionarissen heele Pieten, aan den anderen kant der Alpen zijn het slechts ambtenaren van den Staat, van Fascistisch Italië.

In dezen nationalistischen roes leeft het land. Zooals het was: „Engeland

— and the Continent", zoo is het: „Italië — en de Rest!" En thans kom ik ter zake. Want ge voelt wel, lezer, dat in zóó'n Italië de objectiviteit verre is. En dat derhalve wedstrijden om de suprematie van gansch deze aarde daar eenzijdig zullen worden belicht. Er is voor hen maar één succes, niet het succes der besten. Het succes van Italië!

Tot het uiterste gespitst, gaapte dan ook de zwartgehemde massa Zaterdag naar de finale amateurs der sprinters. Er startten er twee: een Italiaan en een andere. Nu trof het zoo dat die andere

— Richter — won. Hij reed zijn eereronde. Maar nauwelijks applaus. En ik heb stomgeslagen aanschouwd hoe dat overigens zeer schaarsche volk als genageld bleef staan, zonder ovatie, zonder hosanna, omdat een Italiaan verloren had. Alsof de natie geschandvlekt was door een Duitscher.

*

Over Richter! Een klein, pienter Germaantje, een duiveltje in een doosje, dat bij de 200-Meter lijn — floep! — eruit springt en dan niet meer te houden is. Een knaap met een pracht van 'n flying spurt, een snelle demarrage, en een jongen, die — volgens Moeskops — goed op z'n fiets zit. Maar veronderstel ook dat een „Champion du Monde" zoo wiebelend op z'n fiets zat als Tante Anneka, die vanuit Abcoude per celicopède sucade gaat halen in Amsterdam. Maar nu weet ge het: Richter zit goed op z'n fiets en dat doet me plezier voor het ventje. Straks komt hij zonder zweem van twijfel in de betaalde rangen, en mogelijk haalt hij zelfs ook daar nog eens den wereldtitel. Alles wijst erop. Er rijst een nieuwe ster aan het firmament.

*

Er is een tijd van komen en van gaan, en voor Michard is de tijd van gaan gekomen. Heel dat netwerk van zenuwen was die finale avond gespannen tot den uitersten vezel. Hij, Lucien Michard, startte in den eindstrijd sprint. Een ander, Scherens, ook. Maar Mi¬

chard kroop op dat karretje met veel gemengde gevoelens. Het vorig jaar was hij in Kopenhagen door Falck Hansen geklopt met centimeter-onderscheid, en een deining ontstond over de correctheid der beslissing. Er waren er die Michard de zege gaven, anderen gaven hem de zegen na! Immers dat eergierige Fransoosje protesteerde, gesticuleerde, critiseerde. Het Fransche volk, dat toch niet op de eindstreep stond, deed hem een trui cadeau met twee wereld-halfronden erop, en met die trui trok hij zegevierend de banen langs, reed hij ook in Rome. Wijders was Michard in het Fransche kampioenschap geklopt door Gerardin, een moeilijk te verkroppen nederlaag, en vervolgens was hij op jacht naar een nieuw wereld-record, dat der meeste wereldkampioenschappen. Hij had er nog één noodig. Dit!

Zoo had Michard al maanden en maanden meer dan een ander zijn gedachten geconcentreerd op Rome. Winnen! Zij het dan ook voor de laatste maal. Scherens was pas een opkomende grootheid, met een leven vóór zich. Beiden beklauterden hun stalen rossinant, maar hun mentaliteit verschilde hevig. Michard was de gaande en Scherens de komende man. Wie van de twee ?

*

Gemeenlijk pleegt het stil te zijn bij Zoo'n alles-beslissende rit, niet aldus in Italië. Er was te veel leven, zoodat je een Fokker F XII niet kon hooren vallen. Boven het geroezemoes uit klonk echter het startschot voor het vertrek der beide sterren. Doch de sterren bleven stille staan. Het duurde drie, zes, negen minuten. Zooals de echtgenoote van wijlen Lot, zoo stonden Michard en Scherens als zoutpilaren onbeweeglijk op hun fietsen. Het „perpetuum immobile" scheen uitgevonden. En de heeren Michard en Scherens leken op weg naar een nieuw record: dat van balanceeren. Zoo in den trant van de Marathon-piano-speler en de wereldkampioen in 't boomen-zitten.

Aan alles komt een eind. Zoo schoot eindelijk de jury ten tweeden male, na veertien minuten. Dat was nu een snelheidswedstrijd over 1000 Meter tusschen twee kampioenen, en in een klein kwartier waren ze nog geen stap verder. Al dien tijd kriebelden mijn voeten, want als ik mee had mogen doen was ik er allang geweest, ik, die Haarlem-Zandvoort in korter tijd afleg. Maar later begreep ik het pas, want in 't programma stond: „Wedstrijd over 1000 Meter, stilstaande start". Nu, die start was stilstaand! Alleen snapte ik niet waarvoor „überhaupt" die fiets noodig was.

*

Toen verzon men wat anders en liet men loten, wie den kop moest nemen. Michard was ongelukkig in het spel. Hij moest aan het hoofd. Niets voor hem, evenmin voor Scherens. Immers beide knapen zijn op hun best wanneer ze kunnen spurten met iemand anders vóór zich. Zij kunnen hun suprème kracht niet ontplooien met slechts voor zich een „point imaginaire", ergens op een leege wielerbaan. Zoo was Michard wel één bij het begin, maar in hem leefde de zekere wetenschap dat hij het niet zou wezen bij het eind. Omdat geschreven staat: de laatsten zullen de ee.sten zijn.

Met ruggen gekromd als komkommers kruipt het duo over de planken.