22 FEBRUARI 1932
501
POTLOOD KRABBEU
{Met inkt geschreven.)
Sedert Herman de Man het Maandblad van Rijnbende redigeert, verwachtte ik eiken dag de aankondiging van zijn nieuwste werk „Het wassende glaasje". In plaats van ons daarmee gelukkig te maken, komt hij thans met een verhaal in „De Maandagmorgen": „Ik was nog nooit naar 'n voetbalmatch geweest" en ik kan het alleen maar dom van hem vinden niet in dien natuurstaat te zijn gebleven.
„Nu heb ik Nederland— België geZien," jubelt hij, maar het was verstandiger van 'm geweest een mondeling onderhoud te hebben met Rijnbende's onvolprezen product dan naar dezen Holland—België wedstrijd te gaan kijken. Waarom, zal hij Zélf moeilijk begrijpen, want zijn slotsom is, na al dit gekruk te hebben gezien: „voetbalspel is weergaloos schoon". Het eenige wat hem niet aanstond waren de „wezenstrekken der vechtenden" („v echtenden" — óf dhr. Herman de Man, die nog nooit voetbal zag, het den eersten den besten keer ook dadelijk in de gaten had!) „sunnen afgrijselijk zijn," roept hij uit. „Ik zag verbijsterde kerels, die zich telkens de tong afbeten, verwrongen gelaten, nijdige, spijtige, despotische maskers en maar één van een serene gelatenheid. De gelatenheid van een, die zich volkomen overwonnen weet." * * *
Maar ter zake! Wat deed dhr. Herman de Man eigenlijk bij dezen wedstrijd ?
„Welja," had het K.N.V.B.-bestuur gezegd, „u hebt nog nooit zien voetballen, nu zullen wij u eens het terdege laten zien." „Ik kreeg een rond kaartje, een vrijgeleide om overal te mogen zijn. Daar heb ik grondig gebruik van gemaakt."
Dat heeft hij en hij heeft in „De Maandagmorgen" een uitstekende reclame voor voetbal gemaakt.
Als wederdienst zal nu een der Bondsbestuurderen in de Officiëele Mededeelingen van den K.N.V.B. een artikel schrijven: „Ik had nog nooit een boek van Herman de Man gelezen" — „Nu heb ik „Het Wassende Water" doorworsteld", om dan voort te gaan op deze wijze: „Mijn slotsom is: het wassende water staat weergaloos hoog. Ik bedoel dan het water! Ik ben nogal sceptisch geweest tevoren, maar na een paar bladZijden sliep ik al gerust. Eerst leken het me maar wat woorden en letters, maar dit heeft werkelijk kort geduurd. Alles vloeide weldra ineen tot een nevel voor mijn oogen, die zich langzaam begonnen te sluiten. Het eenige wat mij niet aanstond was het water, dat maar wassende bleef. Ik zag al maar Waterigheid en kreeg zoo'n flauwen smaak in den mond, dat ik blij was, toen mijn vrouw uitriep: „De klok heit Rijnbende". Toen was mijn gezicht van een serene gelatenheid. De gelatenheid van een, die zich volkomen overwonnen weet."
G. A. W.
EEN MANNETJESPUTTER
bit de wedstrijden om het rotterdamsche kampioenschap gewichtheffen (lichtgewichtklasse) verbeterde c. van kerkhof het ned. record tweehandig trekken (97i k.g.) en tweehandig stooten
(iao k.g.). (foto v-f-b')-
IDE POSITIE VAN HET BESTUUR VAN DEN IK.N.V.B.
De heer Kruizinga is tot bestuurslid van den K.N.V.B. benoemd. Ik reken hem onder den kring mijner goede vrienden, dus was m'n eerste opwelling een briefje te sturen om hem met z'n benoeming geluk te wenschen.
Maar toen ben ik aan het mijmeren gegaan. Is het inderdaad wel een gelukwensch waard lid van het K.N.V.B.bestuur te worden? Legt zoo'n bestuurslidmaatschap niet beslag op een groot deel van den, vaak toch zoo heel kostbaren, vrijen tijd en wat daar tegenover staat, weegt dat wel op tegen de nadeelen ?
Is het werk, dat men als bestuurslid verricht, nu wel van zoo groot belang voor het spel, dat het de opofferingen, die men er zich voor moet getroosten, volkomen waard is? Ik zou deze vraag niet met een bevestiging durven beantwoorden.
In vroeger jaren was dat zeker wel het geval, doch in den tegenwoordigen tijd, nu de vakvereenigingen ten slotte feitelijk de baas zijn, heeft het bestuur bij zij,, besluiten niet meer te overwegen of men handelt in het belang van het spel, doch uitsluitend of men handelt in overeenstemming met de wenschen der vakvereenigingen !
Zoodra het bestuur het een of andere besluit neemt, dat de vakvereenigingen niet aanstaat, wordt het door deze vereenigingen op de vingers getikt. Het besturen van een sportbond is tegenwoordig niet meer regeeren, doch dienen. De woorden zijn van den heer Moorman. Dienen, d.w.z. de opdrachten der vakvereenigingen uitvoeren, derhalve dansen naar de pijpen van de heer en, wier vertegenwoordiger men is.
Teekenend voor de positie van het bondsbestuur is weer de motie der vereeniging van tweede, derde en vierde klassers, Zaterdag j.l. aangenomen. Men vindt dat het bondsbestuur buiten z'n boekje is
gegaan met het organiseeren van den extra wedstrijd tegen de Belgen. Voortaan zal de algemeene vergadering er in gekend moeten worden, indien wedstrijden worden georganiseerd waarvan de baten, geheel of gedeeltelijk, niet in de bondskas vloeien.
Men kent de geschiedenis van dien extra wedstrijd. Het was een sympathieke daad van dankbaarheid tegenover een eerelid, wiens naam het bestuur besloot tegenover het buitenland in eere te herstellen, door het organiseeren van een extra wedstrijd tegen België.
Men zou meenen, dat iedereen hiermede accoord zou gaan, en dat deze buitengewone sportieve geste door de geheele voetbalwereld zou worden gewaardeerd. Nieuw is deze wijze van hulpbetoon niet. Ajax en Blauw Wit hebben destijds onder vrijwel dezelfde omstandigheden den A.V.B. uit de misère gered. Het blijkt echter thans dat de tweede, derde en vierde klassers, die met z'n allen misschien nog niet zooveel voor voetbal gedaan hebben als het eerelid in kwestie, met het bestuursbesluit niet accoord gaan. Ze beweren — zoo lees ik tenminste in de dagbladen — dat de elftalspelers worden gedegradeerd, daar ze niet de sport in de eerste plaats hebben gediend, doch alleen gewerkt hebben voor het verkrijgen van een extra groote recette.'
't Is werkelijk om te brullen. En liefdadigheidswedstrijden dan ?
De heeren vonden de macht van het bestuur nog te groot, in de toekomst zal het in dergelijke gevallen de algemeene vergadering moeten raadplegen.'
Neen, ik kan heusch den heer Kruizinga, die als vertegenwoordiger van deze heeren naar het bondsbestuur gaat, niet gelukwenschen. Eigenlijk is het een blamage om door menschen, die zoo weinig naar de groote lijn kijken, afgevaardigd te worden. C. J. Groothoff.