-'.^ FEBRUARI 1932 &eMe^uevcte^$j*ci-U*tj>

491

1111111111111 "in iiiiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiiiiiiiiiiiii iiiiHiiiiiiiuiiiii Hunlui niiiiiiiiim 1 iiiiiiiiiiiinn nu 1 11 in 11 h 11 nu

Een aanvulling van Dr. H. v. Blijenburgh's betoog. — Onbillijkheden bij de uitzending — Wat even belangrijk is als een goed athleet — 14 deelnemers en 6 officials zou een sportieve schande zijn

door G. A. BURGER.

Het is reeds eenige weken geleden, dat Dr. Hubert van Blijenburgh in de „R evue der Sporten" een beschouwing gaf over onze vertegenwoordiging bij de Olympische Spelen, welker principieelen ondergrond de instemming zal hebben geoogst van allen die beseffen, dat bij dit wereld-sportevenement de praktische Sport no. 1 en al het andere — ik zou het „Vlagvertoon" willen noemen.— bijzaak is.

De conclusie, waartoe Dr. van Blijenburgh kwam is in een enkelen zin samen te vatten: Zooveel mogelijk actieve deelnemers met de noodzakelijke verzorgers en aan officials niet meer dan onmisbaar is.

Het is niet moeilijk om uit dit standpunt den volbloed-sportsman te herkennen en de ingewijde in de geschiedenis der O.S. zal daarbij overwegen, dat hier iemand aan het woord is, die onze kleuren zoo vaak en met zooveel succes verdedigd heeft als weinig anderen.

— o —

En desondanks hebben Dr. van Blijenburgh's ontboezemingen ons niet volkomen bevredigd. Het is met zekere aarzeling, dat ik ten aanzien van deze eminente figuur in onze sportwereld de meening lanceer, dat hij zich niet volkomen heeft weten te ontworstelen aan den invloed, die elke richting nu eenmaal onherroepelijk op haar discipelen uitoefent.

Deze meening grond ik in het bijZonder op Dr. van Blijenburgh's overtuiging, dat vóór alles onze ruiters moeten worden afgevaardigd, gezien de verrichtingen onzer vertegenwoordigers in het „Concours des nations" bij vorige O.S. Nu zou ik tegenover deze meening in de eerste phats willen aanvoeren, dat een afvaardiging nosit of te nimmer haar rechtvaardiging mag ontleenen aan vroegere praestaties, doch uitsluitend aan de capaciteiten van het oogenblik, doch ik vermoed, dat ik hierbij een poging onderneem om een open deur in te trappen, omdat ik niet mag veronderstellen dat Dr. van Blijenburgh het hiermede niet roerend eens is....

Ik neem daarom aan, dat z.i. onze landenequipe wederom een zekere kans maakt op een der eerste plaatsen en dat op grond daarvan minstens 3 ruiters en ca. 5 paarden moeten worden uitgevonden.

En hierin schuilt de kern van het ernstig verschil in meening, dat ik mij Veroorloof met Dr. van Blijenburgh te hebben. Afgezien nog van het verschil in appreciatie tusschen successen Van een équipe en tusschen den enke¬

ling bij de O.S., zou ik een afvaardiging als door Dr. van Blijenburgh gewenscht van harte toejuichen, indien wij in een royale beurs konden tasten, doch nu het tegendeel het geval is, en het uitzenden van een eenigszins volledige ruiteréquipe onherroepelijk ten koste van andere sporten zou gaan, acht ik een dergelijke afvaardiging niet van primair, doch van secondair belang.

Ik zou mij volkomen aan de zijde van Dr. van Blijenburgh kunnen scharen, wanneer wij allen takken van sport bij de O.S. denzelfden maatstaf van belangrijkheid mochten aanleggen, doch de werkelijkheid staat daar m.i. verre van af. Het moge ondankbaar klinken of zijn, doch feit is, dat de overwinnende ruiter van heden, morgen vergeten is, behalve bij de beperkte groep van geïnteresseerden. Om het geval anders te stellen:

Wanneer Finsche ruiters alle nummers hadden gewonnen van af het oogenblik, dat paardrijden aan het programma der O.S. was toegevoegd, zou de naam Finland minder op ieders lippen zweven dan thans door de successen van alleen Kohlemainen of alleen N u r m i. En wat voor successen in athletiek geldt, gaat evenzeer op voor wielrijden en zwemmen en — mogelijk in iets mindere mate — voor tennis en roeien.

— o —

En nu ben ik er volkomen van overtuigd, dat er een interessant 'en eindeloos debat te openen en te onderhouden is over de feitelijke en theoretische waarde van sport a, b en 0 an und für sich, bezien in het licht van.... etc, doch de nuchtere en niet te ontkennen waarheid is deze, dat de honderdduizenden zonder wier belangstelling of medewerking de instandhouding der O.S. ondenkbaar en onmogelijk is, in de militaire ruiters niet anders wenschen te zien dan vaklieden, die hun métier tot in de perfectie verstaan en die bovendien een prima paard onder zich moeten hebben om tot succes te kunnen geraken.

Ik zeg dit alles zonder de taak van den berijder ook maar in het minst te onderschatten, doch de groote massa voelt bij intuïtie, dat de sportieve waarde van een prestatie als deze in de verste verte niet te vergelijken is met die van den enkeling, die door jarenlange systematische en harde training zijn lichamelijk kunnen zoover heeft opgevoerd, dat hem de Olympische lauweren deelachtig worden.

— o —

Ik zou er nog dit aan willen toevoegen. De ruitersport heeft zich steeds mogen

verheugen in de hooge belangstelling van het Koninklijke Huis. Zij neemt in dit opzicht een bevoorrechte positie in als geen enkele andere sport. Daarnaast heeft zij de belangstelling van een groot aantal der hoogste militaire en civiele autoriteiten. Heeft dit alles nu in den loop der jaren niet geleid tot een kring van invloedrijke relaties, welke kan zorgen voor eenige extra duizenden guldens, die noodig zijn, om de uit te zenden équipe op de gewenschte sterkte te brengen ?

Er zijn, dunkt mij, meer mogelijkheden. Heeft men bijv. al eens gedacht aan het organiseeren van ruiterfeesten in den Haag of in Amsterdam of in beide plaatsen? Het moet toch al heel vreemd loopen als deze niet het ontbrekende bedrag opleveren. Kunnen de ruiters er zelf genoegen mede nemen, dat hun uitzending dreigt te geschieden ten koste van andere sporten en met geld dat voor ca. 2/3 bijeen „gevoetbald" is ?

— o —

Het N.O.C. moge ernstig overwegen of hier geen betere oplossing te vinden is, alvorens andere Sporten te dupeeren, want het gevaar is stellig niet denkbeeldig, dat zij die thans met een breede geste geholpen hebben, voortaan voor de eer zullen bedanken, wanneer het gaat zooals de ruiters wenschen en zooals Dr. van Blijenburgh voorstelt.

Is het m.i. derhalve noodzakelijk, dat het N.O.C. de belangrijkheid der sporten laat wegen bij zijn beslissing, daarnaast zou ik willen pleiten voor extra zorg bij het kiezen van den masseur-verzorger, die onze menschen vergezelt. Hun kans op succes houdt daarmede ten nauwste samen en hier mag geen zuinigheid betracht worden die de wijsheid bedriegt.

Het behoeft nauwelijks betoogd te worden, dat niet ieder die met het diploma als masseur gewapend is, geschikt is om met succes een Olympische ploeg te verzorgen. Daartoe behoort een jarenlange praktische ervaring, liefst een zoodanige dat hij de beoefenaars van meer dan één sport kan verzorgen. Een tweede eisch, die den masseur-verzorger gesteld moet worden, is van psychologischen aard: hij dient een opgewekt humeur te paren aan prettige omgangsvormen, opdat hij op het juiste oogenblik sombere gedachten kan afleiden en den gedeprimeerden zelfvertrouwen inboezemen'.

M.a.w. het N.O.C. is niet verantwoord, wanneer het voor deze uiterst verantwoordelijke taak iemand kiest, die niet volkomen daarvoor is berekend en getoond heeft berekend te zijn.

— o —

Booze tongen fluisteren op het oogenblik, dat het N.O.C. van plan zou zijn 14 deelnemers en 6 officials af te vaardigen. Ik weiger aan te nemen, dat dit hooge sport-college ons deze sportieve schande zal aandoen.

Na het welsprekend betoog, dat Dr. van Blijenburgh te dezen aanzien heeft geleverd, kan ik hiervan gevoegelijk Zwijgen, al kan ik niet nalaten het N.O.C. nog den raad te geven na te gaan of het niet mogelijk is gebruik te maken van de diensten van officials, die het plan hebben voor eigen rekening naar Los Angeles te gaan.

Dat deze laatste er zijn, is mij bekend.