i FEBRUARI 1932

447

POTLOODKRABBELS

met inkt geschreven door

G. A. W.

TWEE REDEVOERINGEN

Uit de Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal:

De heer Bakker: Mijnheer de Voorzitter. Thans een enkele opmerking over de lichamelijke oefeningen. In het Voorloopig Verslag is gevraagd, of de Minister met de voorbereiding tot de invoering der verplichte lichamelijke oefeningen voor zoover gereed is, dat die invoering in 1936 kan plaats vinden. Hieruit blijkt reeds, dat daaromtrent eenige twijfel bestaat.

Nu ben ik geen tegenstander van die lichamelijke oefeningen en ik ben het niet eens met de opmerking, die dezer dagen mij iemand uit intellectueele kringen maakte: laat men daarmee toch ophouden, men maakt maar meer inbrekers, en daaraan bestaat geen behoefte. Ik acht die lichamelijke oefeningen echter juist zeer nuttig, maar ik veroorloof mij toch de vraag, kennende den geest der plattelandsbevolking in dezen tijd en de toestanden aldaar : is het nu niet beter dat de toezegging wordt gegeven, dat de voorbereidingen tot de verplichte invoering eenigszins kunnen worden opgeschort? Die invoering der lichamelijke oefeningen zal toch veel geld kosten en hiertegen rijzen mijns inziens in dezen moeilijken tijd wel gegronde bezwaren.

Ik moge tevens er op wijzen, dat ik boven¬

dien reeds vaker gewezen heb op de verkeerde gevolgen van allerlei uniforme regelingen, die wij op wetgevend gebied kennen, en ik meen ook te dezer zake de decentralisatie te moeten aanbevelen. Ten aanzien van de toepassing van dit onderwijs meen ik, dat men niet te zeer moet vasthouden aan dat uniforme, doch regelingen moet scheppen,

die in alle groepen der bevolking bevrediging wekken.

Ik heb mij daarom afgevraagd, of het niet beter zou zijn de lichamelijke opvoeding facultatief in plaats van imperatief voor te schrijven.

Men zal het met mij eens zijn, dat de lichamelijke opvoeding voor de jeugd in de steden veel belangrijker en noodzakelijker is dan voor de jeugd op het platteland. Ik heb onlangs nog kunnen zien, hoe ver de jeugd op het platteland in de lichamelijke opvoeding gevorderd is : ik zag n.l. een paar jongens in een dorp op het dak van een school heen en weer hollen, allerlei buitelingen maken en toch weer op hun pootjes terechtkomen, evenals katten. Geen boom is hun te hoog, geen sloot te breed. Geen heg of steg, hoe moeilijk ook, of ze springen er over.

Wij moeten m.i. in dit opzicht onderscheid maken tusschen de jeugd op het platteland en de jeugd in de steden. Men moet bovendien hierbij ook rekening houden met de kosten, die uit dezen tak van onderwijs voortvloeien, ook door het bouwen van lokalen en de opleiding der leerkrachten. Nu is het mogelijk, dat dit onderwijs geconcentreerd kan worden en in het centrum van een gemeente aan de jeugd kan worden verstrekt, doch rekening houdende met de uitgestrektheid van vele plattelandsgemeenten zal dit mede door het vervoer der kinderen groote kosten met zich meebrengen. Is het daarom niet gewenscht eenige opschorting van de voorbereidende plannen te doen plaats hebben ?

Uit een onuitgesproken rede bij de eerstvolgende candidaatstelling voor leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal:

„Mijnheer de Voorzitter.' Thans een enkele opmerking over de candidaatstelling ter verkiezing van leden van de Tweede Kamer. Door een der sprekers is zooeven gevraagd, of onze kiesvereeniging dezelfde candidaten zou stellen als vier jaar geleden. Hieruit blijkt reeds, dat daaromtrent eenige twijfel bestaat.

Nu ben ik geen tegenstander van leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en ik ben het niet eens met de opmerking, die dezer dagen mij iemand uit imbeciele kringen maakte : laat men van die kerels toch gehakt maken of paardenbief of ossentong, men maakt maar meer veelpraters en daaraan bestaat geen behoefte. Ik acht de leden der Tweede Kamer echter juist zeer nuttig, maar ik veroorloof mij toch de vraag, kennende den geest van een groot deel van ons volk en de toestanden in dezen tijd: is het nu niet beter, dat de toezegging wordt gegeven, dat de voorbereidingen tot de vp.rnlic.hte verkiezine van 100 Kamer¬

leden eenigszins kunnen worden opgeschort? Die 100 Kamerleden toch zullen veel geld kosten en hiertegen rijzen m.i. in dezen tijd wel gegronde bezwaren.

Ik moeë tevens er op wijzen, dat ik

bovendien reeds vaker gewezen heb op de verkeerde gevolgen van allerlei uniforme regelingen, die wij op wetgevend gebied kennen en ik meen ook te dezer zake afwijking te moeten aanbevelen. Ten aanzien van de verkiezing der leden van de Staten-Generaal meen ik, dat men niet te zeer moet vasthouden aan het gestelde getal 100, doch alleen moet verkiezen die leden, die in alle groepen der bevolking bevrediging wekken.

Men zal het met mij eens zijn, dat er Kamerleden zijn en Kamerleden. Men heeft onlangs kunnen zien, hoe ver sommige leden der Kamer in de lichamelijke opvoeding gevorderd zijn : ik zag o.a. een lid in de Kamer zijn stokpaardje berijden, doordraven, allerlei kromme sprongen maken, de gekste toeren verrichten, allerlei buitelingen maken en toch op zijn zetel vastgeplakt blijven alsof hij er met kilo's lijm aan vastgegomd was. Geen bewering was hem te gek, geen vergelijking te dwaas.

Nogmaals, Mijnheer de Voorzitter, wij moeten onderscheid maken tusschen Kamerleden en Kamerleden. Men moet bovendien ook rekening houden met de kosten, de bedrevenen in de lichamelijke opvoeding in de Tweede Kamer kosten ons even goed als de anderen ƒ5000 per jaar. Is het daarom niet gewenscht, in de verkiezing van den heer Bakker, eenige opschorting te doen plaats hebben?" (Geweldig rumoer, de spreker wordt de zaal uitgewerkt)

G. A. W,