4 JANUARI 1932

361

Dr. I. H. J. VOS IN ZIJN WERKKAMER.

EEN NIEUWE RUBRIEK.

Opmerkingen en Raadgevingen van den kant.

door Dr. I. H. J. VOS

(Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal).

TER INLEIDING.

Oude liefde roest niet, zegt een oud Hollandsen spreekwoord.

Ik ben niet bij uitstek deskundig en ik neem dus graag — op gezag — aan, dat liefde, die een beetje belegen is, roestvrij blijft. Maar wat ik wel weet — getuige m'n eigen karkas en die liegt niet — dat het menschelijk organisme niet deelt in het voorrecht, dat blijkbaar de liefde beschoren is.

Ik ben in m'n goeien tijd een hartstochtelijk sportman geweest. En menigmaal denk ik nog terug aan dien ouden tijd, dien men nu beleedigen zou, wanneer men er het bijvoeglijk naamwoord: goed, aan zou toevoegen. Vergeleken immers bij het aftreksel van wat men in de wandeling den economischen toestand pleegt te noemen, durf ik het tijdperk, waarin m'n jeugd heeft gelegen, geen betiteling te geven.

Wat 'n tijd is dat geweest! De tijd van R.A.P., van Rincker, Kampschroër, Zweerts en wie niet al! Schier legendarische figuren, tegen wie je nu nog opkijkt, als je ze bij ongeluk nog 'ns tegen het lijf loopt.

Eiken dag verheugden we ons op den komenden voetbaldag, en in de vacanties waren we niet van Oud-Roosenburgh weg te slaan. Het leek wel, of ons bed er dan stond. En sportief als we waren! Dacht ge, dat we er met het middeleeuwsche trammetje heen gingen, dat de Watergraafsmeer onveilig maakte ? Nee, hoor! Auto's ? Ik kan me niet herinneren, wanneer die hun entrée in het moderne verkeer hebben gedaan, laat staan, wanneer m'n partes posteriores er voor het eerst een gemakkelijk plaatsje in gevonden hebben. Maar dit weet ik zeker, dat wij tippelden. En het waren heele afstanden ! Maar nood leert bidden en wat doe je als kwajongen, als je ouders zich zelfs nog niet eens met de uitvinding van den voetbal verzoend hebben 1

Maar we waren dankbaar, en ik ben het nog, want mijn liefde voor de sport is op het veld gegroeid en ondanks een verdacht maantje boven de plaats, waar m'n hersenen behooren te zitten, is die liefde me bijgebleven.

Ik heb het vuurtje zelf ook levendig gehouden. Nadat een geniepig knietje me in mijn studententijd buiten gevecht had gesteld, ben ik later gaan zwemmen, schermen en paardrijden. D.w.z. paardrijden voor rekening van den Staat. Ik zou niet graag willen, dat ge me voor meer houdt dan ik ben: het paardrijden deed ik in den militairen dienst. M'n militaire collega's waren vriendelijk voor mij, een burger onder „verzachtende omstandigheden". En ze zorgden meestal voor een paard, waarmee je praten en soms ook marchandeeren kon. En ze plaagden me, wanneer ze naar m'n welstand informeerden „met den dood tusschen de beenen". Maar hoe dan ook, altijd pakte de sport me in de ziel.

De Duitscher zegt: „Sport ist eine Leidenschaft". Inderdaad: Sport is een hartstocht. Maar een gezegende! En zoo keer ik tot m'n oude liefde terug! Is 't niet waar: oude liefde roest niet? Van den kant ga ik — met m'n verstijvende karkas! — opmerkingen maken en raad geven. En zoo ga ik nog intenser meeleven dan ik het in den regel al doe.

IN MEIVIORIAIVl

HL S. ISBftUCKER

Nog op 17 December j.1. leidde Isbrücker een bestuursvergadering van den Ned. Cricket Bond, waarin hij mededeeling deed van zijn bespreking met den Inspecteur der Lichamelijke Opvoeding over het diploma van cricket-spelleider. Een week later was hij niet meer. Midden in zijn cricket-werk, dat een deel van z'n leven was geworden, is hij heengegaan.

Ongetwijfeld is het voor onze cricketers, en vooral voor de N.C.B.bestuursleden, die voor het meerendeel een lange reeks van jaren met hem hebben saamgewerkt, een weemoedige gedachte, dat zij z'n opgewekte woorden en z'n kwinkslagen, die vaak ontspanning brachten in de zwaarste debatten, niet meer zullen hooren.

Isbrücker was een deel van de Ned. cricketgeschiedenis. Op 30 Sept. 1888 nam hij zitting in het bestuur; tot z'n dood toe, derhalve gedurende een periode van ruim 43 jaar, heeft hij een werkzaam aandeel gehad in de leiding van ons cricket, voor het grootste gedeelte van dien tijd was hij voorzitter van den bond. Men beweert wel eens, dat bestuursleden van een sportbond bij de spelers zelf nooit populair zijn. Indien dit waar is, dan is Isbrücker toch zeker wel de uitzondering, die den regel bevestigt, want vooral onder de leidende spelers was „les" een populaire persoonlijkheid. Men moet de Engelsche toer onder zijn leiding hebben meegemaakt, om dat volkomen te kunnen begrijpen. Zelfs bij de zwaarste nederlagen, na vele vermoeiende uren fielden, wisten z'n opgewektheid en z'n humor de vermoeienissen en de teleurstellingen te doen vergeten.

Isbrücker was een merkwaardige figuur, die somberheid en gedruktheid verfoeide. Juist daardoor heeft hij zich waarschijnlijk zoo geheel gegeven aan cricket, het spel van licht en zonneschijn.

Niet alleen als leider, doch ook als speler heeft Isbrücker een rol gespeeld. Hij was in de jaren van '80 een uitstekend bowler en een talentvol batsman, die aan het Haagsche Olympia, later in H.C.C. overgegaan, vooral als bowler groote diensten heeft bewezen.

Voor H.C.C. heeft hij ook op lateren leeftijd nog gecricket, doch voor deze club en voor de zusterver. H.V.V. heeft hij zich in nog veel grooter mate verdienstelijk gemaakt als penningmeester.

Het volgend jaar zou hij zijn gouden jubileum als bestuurslid hebben gevierd. Helaas heeft het lot dat niet gewild. Gelukkig heeft men hem bij z'n 45-jarig jubileum reeds ondubbelzinnig kunnen toonen op welken hoogen prij s men hem stelde. Het spreekt wel van zelf, dat Isbrücker eerelid was van den N.C.B., van H.C.C. en H.V.V.

Ook de K.N.V.B. heeft zijn verdienste voor het Ned. voetbal erkend door hem het bonds-eereteeken uit te reiken. Hij was de eerste, die op deze wijze tot bondsridder werd geslagen. G.