25

DEN MOED NIET VERLIEZEN

De maairdeeiriiinig d^wh de ire§iuih<®feim ö<ot het Nederlandsch Elftal

10 AUGUSTUS 1931

De Reoue 25 Jaarl

nic. broekhuysen

Als de dag van vandaag herinner ik me nog, hoe wijlen Leo Lauer mijn medewerking kwam inroepen voor de oprichting van een geïllustreerd sportblad. Ik weet ook nog heel goed, hoe velen zijn plannen met 'n licht schouderophalen aanhoorden. Maar Leo's optimisme en enthousiasme werkten aanstekelijk, ook op mij. Daarbij kwam, dat ik er voor onze, toen pas vier jaar oude korfbalsport, een groote propaganda in zag, in de kolommen van Nederlands eenig geïllustreerde sportblad over korfbal, over het toenmaals zoo gesmade spel van bal en mand, te mogen schrijven. Lauer heeft 't gewonnen en later hebben anderen z'n werk voortgezet. En nu bestaat die zelfde Revue, die we met twijfel aan een lang leven zagen geboren worden, 25 jaar.

Gedurende een kwarteeuw heeft de Revue der Sporten wekelijks door woord en beeld een zeer groot aandeel gehad in de propaganda voor de lichamelijke opvoeding, voor de sportbeoefening van het Nederlandsche volk. Voorwaar 'n groote verdienste, die zeker een hartelijke gelukwensch waard is.

Dat „de R e v u e" onder de uitstekende leiding van haar tegenwoordigen leider een nieuwe kwarteeuw van grooten bloei moge tegemoet gaan!

NlC. broekhuysen.

Of iik ee/ra rooordf/e &ékn „De WeBiuie" w>i$ rof cfee ?

Natuurlijk gaarne! Ik vind het een prestatie, niet om een goed sportblad op te richten, maar wel om het vol te houden en dat de Revue het volgehouden heeft, toont wel het laatste nummer.

Ik hoop van harte dat de Revue in de volgende 25 jaren zich op de zelfde wijze zal kunnen handhaven.

Jan J. v. d. Berg.

De redactie van de „Revue der Sporten" heeft goedgevonden, nu zij bij gelegenheid van het 25-jarig bestaan van dit blad een feestelijke uitgave voorbereidt, mij om een bijdrage te vragen.

Het zal van den oud-voorzitter van den K.N.V.B. wel verwacht worden, dat hij een bijdrage geeft, welks inhoud aan de voetbalsport is ontleend. Al sta ik sedert verscheidene maanden buiten de* zijlijnen, dan vind ik over deze sport" toch altijd nog wel een gedachte, die ik gaarne eens neerschrijf.

Naar het mij lijkt, heeft het Nederlandsche Xl-tal in het afgeloopen seizoen een iets vriendelijker belangstelling gevonden, dan dat in vorige jaren wel het geval was. Dit stemt tot vreugde. Het voor te stellen alsof ons land op voetbalgebied zoowat had afgedaan, omdat het Nederlandsche Xl-tal eenige wedstrijden verloor, was eigenlijk belachelijk. Er zijn hierbij twee overwegingen, die men moet laten gelden.

Wanneer men wedstrijden organiseert tegen landen, die amateuristisch niet op hetzelfde peil staan als ons land, dan zullen die wedstrijden als demonstratie wellicht interessant zijn, voor bepaling van de sterkte van de Nederlandsche voetbalsport zijn zij onzuiver. Dit geldt te meer, wanneer men tegen professional elftallen speelt. Deze wedstrijden zijn als leerspel misschien — ik ben er niet geheel zeker van — te verdedigen, op de lijst van de ver-

herman levy

De hoofdredacteur van „De Revue" vraagt mij een kort praatje voor zijn jubileumnummer. Dat verzoek dwarrelde op mijn schrijftafel, tezamen met een Aneta-telegram uit Indië, dat de aankomst van de Nederlandsche tennisspelers in Insulinde meldde.

U zult het wellicht vreemd vinden, dat ik tusschen beide verband zocht. Maar het bestond toch. Immers in dat telegram kwam de mededeeling voor,

richtingen van het Nederl. Xl-tal hooren zij eigenlijk niet thuis. Voor een zuivere krachtmeting is noodig, dat de beide elftallen komen uit landen, waar men ten aanzien van het amateursbeginsel niet alleen theoretisch, maar ook practisch op een ongeveer gelijk standpunt staat. Hier ligt de moeilijkheid van de keuze van geschikte tegenstanders.

De tweede overweging is, dat het resultaat van de wedstrijden van het Nederl. Xl-tal zoo weinig zegt ten opzichte van den stand van het spel in het land. Ik heb heel dikwijls het gevoel gehad, dat het peil van het Nederl. Xltal in gunstigen zin al te veel afweek van het gemiddeld peil van het clubvoetbal. Zulk een toestand is niet goed, hij moet leiden tot zeer groote vormverschillen, waaruit men echter weinig conclusies kan trekken.

Men kan groote belangstelling hebben voor het Nederl. Xl-tal, zonder zijn verrichtingen te zien als iets buitengewoon belangrijks. Overdrijving leidt bij goede uitslagen tot humbug, bij slechte uitslagen tot onrecht tegen het Nederlandsche voetbal.

(Ir. j. W. Kips. Oud-Voorzitter K.N.V.B.)

dat de ploeg ongeveer een maand zou gaan acclimatiseeren, vóór ze aan den eersten wedstrijd begon.

Ik geloof, dat ik twintig jaar te vroeg geboren ben. In plaats van nu over de sport te moeten schrijven en melding te moeten maken van plezierreisjes van sportbeoefenaars, zou ik misschien zelf nog een kansje hebben gehad, dat anderen over mij moesten schrijven

en dat ik niet zoodanig behoefde te hunkeren naar een paar weken vacantie, zonder recordverbeteringen, Europeesche- en Wereldkampioenschappen, discussies over amateurisme en professionalisme, kortom: zonder sport.

En toch, als straks die paar weken voorbij zijn, lokken de tennisbaan of het voetbalveld, het zwembassin of de schermzaal weer; dan mogen wij nog zoo smalend over de moderne sportbeoefening en -beoefenaars spreken, toch krijgt dan de sport ons weer te pakken, zelfs om er over te schrijven.

Al blijven wij het dan betreuren, dat wij twintig jaar geleden geen kans hadden op pleizierreisjes en maandjes rust om te acclimatiseeren. In dat opzicht zijn wij, ouderen, nu eenmaal veel te kort gekomen.

Herman Levy