24

io AUGUSTUS 1931

/an een persoonlijk feit., en een stevigen handdruk!

dr. j. h. o. reijs

De Sport en de Medici

In het Nederlandsch Tijdschrift van Geneeskunde vraagt een medicus in een Ingezonden Stuk,. naar aanleiding van een (geslaagde) recordpoging van een Zeer jeugdig deelneemstertje, zich op het standpunt stellende, dat zooiets uit medisch (en paedagogisch) oogpunt bezien, afkeurenswaardig is, of de sport-artsen daar nu niets tegen vermogen. In beginsel wil ik mij gaarne aan de zijde van bewusten Inzender scharen, maar daar wilde ik het nu niet over hebben. Alleen, zeer in het kort, over wat de beste weg zou zijn ter voorkoming van ongewenschte toestanden.

De tijd, dat de medici overtuigd moesten worden van de belangrijkheid der sportbeweging is, gelukkig, grootendeels voorbij. Het aantal medici, dat zich op de een of andere wijze ter beschikking stelt van de Sport, wordt gaandeweg grooter. Maar.... wat is de aard hunner bemoeiingen ?

Welnu, denk eens aan uw huismedicus. Komt hij bij U binnenvallen, vat hij uw pols, kijkt hij uw tong, brengt hij zijn advies als het hem schikt? Of, wanneer gij naar hem toegaat en er hem om vraagt ? Dat dit wel eens eerder en vaker moet gebeuren, komt thans ook niet ter sprake. Maar in hoofdzaak is zijn taak: het geven van gevraagd advies. Wij hebben in de sport Medische Commissies in verschillende bonden; wij hebben Medische Sportkeuringenbureaux in een toenemend aantal steden. Zij staan bereid tot het geven van advies en het komt mij voor, dat het goed is, wanneer zij de uiterste voorzichtigheid betrachten met het geven van ongevraagde adviezen. Over imperatief voorschrijven behoeven wij niet eens te praten, want daartoe ontbreekt elke gelegenheid. Maar één advies mogen wij en moeten wij telkens weer ongevraagd geven en daartoe grijp ik dan ook deze plaats, die zonder twijfel onder zeer vele oogen zal komen, aan, het advies n.1. aan alle sportmenschen, en, waar het jongeren betreft aan hunne ouders, aan sportverenigingen en sportbonden, die verantwoordelijkheid dragen:

Vraagt vaak en telkens weer het advies van die medici.

Journalisten hebben weinig gelegenheid van elkanders waardeering te getuigen. Wanneer zij over het een of andere onderwerp een polemiek voeren, dan blijft het persoonlijke element daar gewoonlijk — en gelukkig — ver buiten. Het is daarom begrijpelijk dat schrijver dezes een gelegenheid als het verschijnen van het jubileumnummer van „D e R e v u e", gretig gebruikt om eens erg persoonlijk te worden.

Zou het ook anders kunnen ?

Wie „D e Revue" zegt, zegt Strengholt en wie over Strengholt spreekt, kan het niet anders dan over „D e Revue" hebben. Strengholt heeft zijn lijfblad gemaakt tot het pittige weekblad op sportgebied, waarin ieder vrijelijk zijn meening kan uiten en dat ook aan ieder op degelijke wijze te kennen geeft, als het mis loopt met de wijze waarop de een of andere functie in de sportbeweging vervuld wordt.

(Dr. J. H. O. Reijs)

„heb ik je bezeerd?"

Talloos vele voorbeelden zouden, wat dit laatste betreft, kunnen worden aangehaald, doch aan één er van heb ik meer dan genoeg om de juistheid te bewijzen.

Er is in de afgeloopen vijf jaren zoo het een en ander gebeurd in de turnbeweging. Vriend Strengholt stelde de kolommen van „De Revue" onmiddellijk open: te zamen hebben wij het genoegen gehad nu en dan eens wat van de onverkwikkelijke geschiedenis te vertellen; met klem en zonder aanzien des persoons, te wijzen op al het verkeerde dat er plaats greep.

Doch genoeg hiervan. Een jubileumnummer is niet de plaats om op dergelijke onverkwikkelijkheden terug te komen. Hier diende het echter als bewijs voor de strijdbaarheid, de oprechtheid en de sportiviteit van „De Revue" en haar leider, welke eigenschappen, in het bijzonder in de toonaangevende kringen op sportgebied, Zeer gewaardeerd zijn.

Moge de handdruk, dien ik vriend Strengholt hier in gedachte geef, hem beter bekomen dan die, welken hij wisselde in het voorjaar van 1928 met een figuur, tot wiens verdwijnen wij te zamen braaf hebben meegeholpen.

Tot over vijfentwintig jaar, bij het gouden feest van een „Revue" in blakenden welstand.

S. Staal

Begraaf de Strijdbijl

DE RËVÜË

INT ZILVER!

Het zilveren feest van „d e R e v u e" mag ongetwijfeld een gebeurtenis genoemd worden, die mijn oprechte gelukwensch waard is. Immers, de plaatjes hebben de wereld veroverd; voor het lezen van een doorwrocht artikel nemen de menschen amper den tijd, doch een foto wordt bekeken, uitgeknipt en opgehangen! Een blad, zoo r ij k g e ï11 ustreerd als 't uwe, moet dus in de sportwereld een bij zondere plaats innemen.

Maar toch, is onze „relatie" niet juist gekomen door uw artikelen ? Hebt gij niet juist over de sport, waaraan

ik mijn hart verpand heb, veel geschreven ? Al heb ik niet altijd de toon, de woorden keus of de strijdmethode van alle medewerkers van uw blad toegejuicht, bewonderd heb ik u over 't feit, dat gij den moed hebt gehad in uw kolommen zoo royaal voor uw meening uit te komen.

In den strijd, die voor enkele jaren de gymnastenwereld lichtelijk beroerde, hebt gij naar uw eerlijke en oprechte overtuiging uw houding bepaald en daarnaar gehandeld. Daarvoor breng ik u den lof, dien gij verdient.

Het is mijn oprechte wensch, dat gij in uw kolommen nog vaak over gymnastiek zult schrijven, maar dan nooit meer over strijd, doch hopelijk over aangenamere onderwerpen. Moge daarbij tevens uw lezersschaar zich aanhoudend en regelmatig uitbreiden.

Zilveren Revue, met jeugdige frischheid naar 't Gouden feest aangestuurd! E. van Minden.

Ik verheug mij er dagelijks meer over, dat de beoefening van sport steeds meer tot alle lagen der maatschappij is doorgedrongen en in dit verband vermeen ik, dat de geïllustreerde sportpers hiertoe zeer veel heeft bijgedragen. W. Hiel.

Dr. E. van Minden Voorzitter v. d. A.T.B.