io AUGUSTUS 1931
11
Oude namen en oude cijfers
HET EERSTE NUMMER VAN ONZEN EERSTEN JAARGANG
DOOR
Het verzoek van de redactie om iets te schrijven over het Zilveren feest van de Revue, deed me dezer dagen in den eersten jaargang van de Revue bladeren om mijn geheugen nog eens wat op te frisschen.
Dat bleek inderdaad wel noodig te zijn, want eerst toen ik op de eerste pagina mijn foto ontdekte, herinnerde ik mij, dat ik reeds 25 jaar geleden als medewerker van de Revue te boek
C. J. GROOTHOFF
stond. Ik ben echter een medewerker geweest, waarvan men heel weinig ast gehad beeft, daar ik, zoolang de Revue onder leiding van den heer Lauer gestaan heeft, er, zoover ik mij tenminste herinneren kan, geen letter in geschreven heb. Dat kwam hoofdzakelijk doordat ik destijds reeds redac-
UIT NUMMER ÉÉN! MEN LETTE OP HET DON JUANUITERLIJK DES HEEREN GROOTHOFF IN HFT AANVANGSNUMMER VAN DE „REVUE'
teur van het Sportblad was en moeilijk twee heeren kon dienen. Eerst later, toen de Revue van leiding veranderde en Het Sportblad er in werd opgenomen, werd ik een geregeld medewerker. *
Ik herinner me nog goed, dat ik aanvankelijk weigerde om een kiek van mij te laten maken en dat ik ten slotte, na veel gezeur van den fotograaf, hem vier etages hoog naar het dak liet klimmen om mij daar tusschen de schoorsteenen, die gelukkig niet rookten, te laten kieken. Hij keek niet vriendelijk, maar ik nog minder; het ietwat sombere portret in dat eerste nummer, wordt er eenigszins door verklaard.
Overigens heb ik met bewondering de beelden van de medewerkers nog eens bekeken. Wat kan iemand in 25 jaar veranderen!
*
De portretten van de medewerkers op de eerste pagina van No. 1 van de Revue geven werkelijk stof tot diepzinnige bespiegelingen.
De kiek van Hirschman doet denken aan de vergankelijkheid van alle aardsche schoonheid. De zorgen voor zijn troetelkind, de F.I.F.A., hebben Hirschman vermoedelijk voor z'n tijd oud gemaakt.
In F. M. La C h a p e 11 e, zooals hij in dat nummer staat afgebeeld, zou men zeker niet meer den tegen-
De gemiste kans!
Gaat d e R e v u e al in haar vijfentwintigste ?
Waar blijft.... neen, dat is, geloof ik, al eens eerder gezegd.
Toen zij werd- opgericht heb ik haar, evenals al mijn vriendjes, met ontzag en enthousiasme begroet. Sport met plaatjes, dat was wat.
Ik sloeg en trapte toen al zooveel mogelijk tegen ballen en soms ernaast. En het leek het hoogste ideaal, om in een dezer functies nog eens in de Revue te worden vereeuwigd. Ik heb dat ideaal, al slaande en trappende, nooit bereikt.
En nu komt het; de hoofdredactie vraagt mij om enkele regels, met een „zonnig" portret erbij.
Nog sla en trap ik, zoo vaak de gelegenheid zich voordoet, naast ballen en soms ertegen. Maar een portret, zonnig of niet, neen, daarvoor is het nu te laat.
De regels, dat kan nog, al was het alleen, om te kunnen eindigen met een heilwensch aan de Revue. Van ganscher harte. „„~~„,r P. W. PEEREBOOM (Sportredacteur Haarlem's Dagblad)