io AUGUSTUS 1931

_9

VAN EEN CRICKETTOER DERTIG JAAR GELEDEN

In een opgewonden stemming had een onzer, ik verklap niet wie, zich gedurende dien crickettocht, aan 'n navolging van de A-sage, de O-sproke en de E-legende gewaagd. Wat cricket al niet aan kunstzin wekt!

Hij dichtte van den:....„iezigen, I dikken ridder I Iman, die be-

minlijke Ina inpalmde", en haar H. VAN BOOVEN bedroog. Doch Ina, ook niet mis, gilde: „Hier is drieste, onyerwinbre vriend Dimmen, die klimmend binst mien timmer, siet, wie dierlijke Iman is." Waarop, „geswint, Dimmen Imans ribben tikte, mitsgaeders ieder fragiel lid, mikkend kittig." Volgde de gebruikelijke knokpartij, totdat „Dimmen sidderenden Iman in 't kamienvier stiet." Edoch, hieraan ontsprong de feloenige Iman, „schielijk vliedend, wippend via winket, in dichtbije binnenrivier." Waarop: „die wierige diepte klievend, beslikte Iman ijlings in't riet klimt, bie 't vergier." Hierna „grinnikend, riepen Ina, mitsgaeders Dimmen, dit bespiedend, drie piekeniers bie 't bastion," hen bevelend: „Drilt dien liederlijken ridder die pinnen in 't dikste." Waaraan terstond door deze, met dit buitenkansje zeer ingenomen heeren, werd voldaan. „Vinnig prikten sie diepe...." „Dit geschiedde: vier Juli Tienhonderd" en tot het einde, „sindsdien, Dimmen, inschikkelijke Ina, vierig minde...."

Dit I-dicht, een impeccabel rammelrijm, is verloren gegaan. En nu ik mij „dien tocht" herinner, ik spreek van, en bedoel een „toer" dien ik in 1901 voor de eerste maal maakte met het Nederlandsch elftal, heugt mij het insgelijks verloren gegane andere rammeldicht, dat twee onbekend gebleyenen van dat elftal in de onderscheidene „hall's" der Engelsche steden die wij bezochten, aaneenflansten.

Cricket bloeide nog niet zoo als nu, en was evenmin zoo verbreid als de jubileerende Revue der Sporten dat thans is. Maar reeds was de geest in de elftallen voortreffelijk, en die sportieve geest was óók in dat Cricket Epos gevaren. De zeer weinige fragmenten daarvan, die nog voor mij liggen, liepen als volgt:

„Wij zonen van den Nederlandschen Vormen een terribel lot [cricket-god, En zijn per Zeeland naar Londen getogen, Zonder dat er een aan boord heeft [gesp

Doch 't alziend oog van den maanaager Zonk lager, lager, lager...."

Hier is het eerste hiaat: 't „epos" behelsde hier „de omzwalkingen van dien eertijds op 't zeeziekenbed neer¬

door

HENRI VAN BOOVEN

gezonken „maanaager", des morgens neel vroeg door de „onderscheidene hotels. De conscientieuse man „porde" 3ns iederen ochtend eigenhandig tot de crickettaak aan.

De tochten door Londen werden beschreven boven op de paardenomnibussen, (gelukkige tuU toen we zóó, zoetjes door Londen's stJat^n werden getrokken) naar het veld der club, genaamd „naar de zuster van Jan de G. — Mary-la-Bone...."

Hierna werden er naar aanleiding van de op de huizen aangebrachte reclames, Chaucer-achtige klanken aangeslagen, even drastisch als in de drastische vertaling door prof. Barnauw van de C a nt e r b u r y Tales, zoo niet drastischer.

We speelden tegen de M.C.C. op „Lords" en:....

„Het rivier-eind" Smith begon met een [honderd

Dit vonden we allen hoogst bed...."

(hiaat) C. Feith stond voortreffelijk te spelen in de innings der Hollanders, maar, één run van de honderd verwijderd, strandde hij en.... „Met negen en negentig op het bord, Verliet Kees Feith het veld van Lords Een ander heerschap zwaaide zeventig [uit zijn „bat" Zijn naam was Bourlier, onthoudt dat..

(hiaat) Te Bath werd een stokoud majoor, genaamd Bethune onderhandsche slows bowlend, op ons losgelaten, die oogenschijnlijk volkomen gevaarlooze stof „opschonk", maar die ons

bijna allen binnen zeer korten tijd deed sneuvelen. Toen raadde een onzer tegenstanders, de wicketkeeper, die blijkbaar graag een totaaltje van ons wilde zien: mij: „Spring uit, en jaag hem over de boundery!" Ondergeteekende deed dit, doch die zelfde tegenstander verzekerde mij daarna: „Ik dacht dat je de „good old soul" afmaakte met dien éénen slag vlak langs zijn hoofd, want hij is zoo goed als blind!!"

„De majoor Bétune, ongelogen, heeft al onze batslui met zijn „lobsters" bedrogen."

„Doch niet v. B., geloof dat vrij. Vier malen achtereen joeg hij Betune uit de wei...." (hiaat) De heldendaden van Top Rincker werden beschreven die op het veld van London-County Dr. Grace bowlde.

(hiaat) De „Heeren van Surrey" werden op den Oval opgezocht.

De Engelschen hadden hier een harden bowler, genaamd Dolbey, voor ons opgesteld, die zijn kogels onverbiddelijk door ons „lot" heenjoeg.

„Hisgen kreeg een bal op zijne vingeren, Het welk niet dienstig was, hem op [Dolbey te doen verslingeren."

In de tweede innings werd Dolbey rust gegund en J. C. Schröder scoorde zeer fraai een honderd.

„Des andren daags kwamen wij aan te [Worster,

Waar we, behalve met de saus, kennis [maakten met de gebroeders Forster." Wij gingen er ook de fabrieken van aardewerk bekijken.

HET NEDEPXANDSCHE CRICKETELFTAL OP LORDS IN JULI IQOI. VAN L. N. R. STAANDE: MR. K. W. A. BEUKEMA f, BROESE VAN GROENAU, H. S. ISBRUCKER, POSTHUMA, COOPS, C. FEITH, BOURLIER, RINCKER; ZITTENDE V. L. N. R. ! SCHRODER (BARBAROSSA), HISGEN, H. VAN BOOVEN EN IEMAND, WIENS NAAM ONS ONTGAAN IS