Een paar vergeelde foto's en nog wat prullaria, die dezer dagen bij het omroeren van een verborgen archiefhoek op het onverwachts kwamen bovendrijven, voerden mij ineens in gedachten terug naar dat eenvoudige roeiclubje, dat ik nog met steeds groeiende dankbaarheid gedenk. Want het was hier dat de onvolprezen roeisport mij tot haar gehoorzamen slaaf maakte.
Hoe het die club, de Zwolsche Zeilen Roeivereeniging, op het oogenblik vergaat, is mij niet bekend. Het Oosten van ons land speelt helaas zulk een uiterst bescheiden toontje in ons nationale roeiconcert, dat men haast zou meenen dat daar de zegeningen van de sport met den riem nog niet doorgedrongen zijn. Alleen het geel-zwarte Daventria geeft op onze wedstrijden nog wel eens een hoogst gewaardeerd teeken van leven. Toch bekleedde indertijd de Zwolsche club een belangrijke plaats in het sportleven der blauwvingers en daarin zal toch zeker geen verandering zijn gekomen. In mijn herinnering was zij te beschouwen als een soort verlengstuk der aloude Z(wolsche) A(thletische) C(lub), de veelzijdige corporatie die, behalve voetbal, ook gymnastiek en wielerpolo onder haar hoede had en waar in den tijd, waarvan ik spreek, Hoven den scepter zwaaide.
De huisvesting van onze „Zwolsche" was uiterst bescheiden. In een soort wormvormig aanhangsel van het Zwarte Water dreef het miniatuur schuitenhuisje, herbergende 3 wherries en nog eenige meer wankele instrumenten (waarin geen mensch zich dorst wagen) t.w. een outrigged gladde vier en een stokoude inrigged twee. Deze vloot, mitsgaders een collectie zeer gammele riemen, trof ik aan, toen ik vol verwachting en trots omstreeks 1907 als schooljongen mijn intrede deed als werkend lid. Volledigheidshalve zij nog vermeld, dat tot den inventaris nog behoorde de figuur van den ouden van Raalte, een zeventigjarigen grijsaard, die op een naburige werf voor eigen rekening pieremagoggels verhuurde en in zijn vrije oogenblikken als conciërge der roeivereeniging fungeerde.
Het nieuwe lid wachtten weinig moeilijkheden. Hier waren barsche en veeleischende instructeurs onbekend. Damsté en Pels Rijcken waren hier nog niet doorgedrongen, om van Woodgate, Pitman, Lehmann en Bourne nog maar geeneens te spreken. De oudste wherry vormde het oefenmateriaal. Wie daarin een keer of wat op het water was geweest, berichtte den secretaris dat hij zijn proef wenschte af te leggen. Het bij die gelegenheid uit te voeren programma bestond uit eenige slagen roeien en strijken, rond maken, vertrekken vanen aankomen aan het vlot, dit laatste met behulp van het pikhaakje. Over het roeien zelf werd niet gerept. De gelukkig geslaagde verkreeg het recht zich aan boord van alle vaartuigen der vereenigingsvloot in te mogen schepen.
De „stijl" van ons Zwollenaren staat mij nu, na vier en twintig jaren, nog helder voor oogen. En zoo dat niet het
geval was, zou ik hem zeer gerr.akkelijk voor mijn geestesoog kunnen construeeren door de „orthodoxe" theorie op alle punten om te keeren. Tot een onzer meest kenmerkende merkwaardigheden behoorde wel het slifferen van de riemen over het water bij het naar voren komen; dit vooral werd als toppunt van elegance beschouwd en mitsdien naarstiglijk beoefend, vermoedelijk wijl dit de wankelheid van het ranke vaartuig voor de buitenstaanders nog eens extra accentueerde.
Een stevige bestuursoekase verbood uitdrukkelijk het invetten van het stootleer der riemen, aangezien dit het leer heette te verteren (sic). Dit promoveerde het polsdraaien tot een ongehoorde krachttoer. Het voetbaltenue was ook in de wherry de rigueur: kortgebroekt en blootgebeend voer men de Zwolsche schoonen onder zenuwsloopend gepiep en gedruisch der krukdroge slidingwielen en het meergemelde gesliffer van de riembladen rond over de Zwolsche wateren. Twee jongelui, die mogelijk in „het Westen" gezien hadden hoe het hoorde en steeds keurig gekleed in lange flanellen pantalon en tennishemd het ruime sop kozen, werden door de straatjeugd nagejouwd en door hun medeleden betiteld als „Baggelaar en Edauw", twee beroemde plaatselijke banketbakkersfirma's.
Bij thuiskomst wachtte den roeier geen verfrisschende douche. Waterleiding ontbrak en de verdunde bagger, die de loods droeg en waarin overleden huisdieren bij hoeveelheden ronddreven, veroorloofde geen duiksprong, tenzij men het typhusgevaar niet achtte. —o—
De gladde vier bleef ongebruikt. Het bestuur had deze voor de kapitale som van veertig gulden overgenomen van de U.S.R.V. Triton, maar toen het nieuwkoopje arriveerde, wist niemand wat men er eigenlijk mee aan moest vangen. Met het woord glad zeg ik eigenlijk teveel. Zij deed mij denken aan den kannunik uit Heine's „Buch Legrand", wiens huid een en al pleister was. Ons trof dit niet als iets buitengewoons, eerder zagen wij daarin een normaal verschijnsel, veroorzaakt door de in onze oogen onwaarschijnlijke lichtheid van het bouwsel.
Tot op zekeren dag een leeraar aan het gymnasium ons vieren jongens voorstelde dit „vaartuig" te bemannen. Bij deze gelegenheid ontvingen wij onze eerste theorieles, grootendeels behelzende dat het roeien zelf niets om het lijf had, doch dat de eenige en geringe moeilijkheid school in de wenschelijkheid om gelijkheid te betrachten. Dit nu was gemakkelijker gezegd dan gedaan. De gebezigde riemen van een voorwereldlijk model vertoonden aanzienlijke verschillen. Er waren korte en lange en middelsoort en aan de beide stuurboordsriemen ontbrak een flinke hap uit de bladen. Dit laatste euvel compenseerden we door eenvoudig een stuurboordsriem met een bakboords dito te verwisselen.
De vele pleisters deden hun plicht — op het droge. In te water gelaten toe¬
stand was het zaak vlug weg te wezen en de veilige smalle Willemsvaart te bereiken. Want na vijf minuten stond het binnenstroomende water tot over de enkels, dan werd het wenschelijk den wal te bereiken, teneinde de boot om te keeren, een manipulatie die alleen langs de lage beschoeiing der Willemsvaart met succes kon geschieden.
Toch waren we zielsgelukkig in ons ploegje. Een mensch is nu eenmaal egoïst en pas veel later bedacht ik met schaamte, dat ik eigenlijk nooit genoeg waardeering heb betoond vcor het eindelooze geduld en de volhardende toewijding, waarmede mijn latere Lagacoach een jaar lang bezig is geweest althans de ergste fouten bij mij er min of meer uit te halen. Voor een soortgelijke taak plaatsten twee mijner ploeggenooten hun mentor bij Njord. —o—
Omstreeks 1909 wist het Bestuur de hand te leggen op het oude drijvende bootenhuis van Willem III, dat toen een grootscher behuizing rijk werd. Dit getimmerte, dat men vermoedelijk te Amsterdam met een zucht van verlichting vertrekken zag, werd door ons met blijden jubel ingehaald. Het bevatte, behalve meer bergruimte, een behoorlijke kleedgelegenheid. Ook de ligplaats veranderde, naar ik meen met het oog op de aansluiting aan de waterleiding. Minder aangenaam werkte de aanwezigheid op den hoogen walmuur van een lompenmagazijn, annex beenderenbergplaats en vellenblooterij, welk complex zorg droeg voor een krachtig aroma dat, zonderling verschijnsel, ongeacht de windrichting, de loods permanent bestreek en waaraan je moest wennen om het lekker te vinden.
Nog een andere moderniseering vond plaats. De oude van Raalte werd vervangen door een jongere kracht, Lucas. Zijn achternaam is mij nooit bekend geworden. Lucas, ofschoon jong in jaren, was rijk aan ervaring. Hij, oudvarensgast, had veel gezien en hij verhaalde vaak en gaarne van zijn reizen, of eigenlijk minder van zijn reizen dan van het daaraan onafscheidelijk verbonden passagieren. Dat zijn schilderingen eigenlijk voor meergevorderden geschikt waren, behoeft wel geen betoog. Maar Lucas was een goed vakman en een andere goede eigenschap was zijn onuitputtelijke kennis van zeemansliederen. In alle toonaarden bezong hij de geschiedenis van het verlaten meisje of den bedrogen zeeman en wij jongens luisterden gegeneerd, omdat 's levens ernst misschien hier voor het eerst ons onbezorgd bestaantje beroerde.
We zijn nu een kleine vijfentwintig jaar verder. Tot mijn spijt zag ik „Zwol" nog nimmer op onze wedstrijden vertegenwoordigd. Maar men zal er toch niet stilgezeten hebben. Hoogstwaarschijnlijk bezit men er een moderne vloot, beproeft met kennersoog een nieuwen Ayling-riem en theoretiseert er over Fairbain. Maar men kan er zeker niet gelukkiger zijn dan wij in dien goeden ouden tijd, die toch den grondslag legde voor de onbegrensde genoegens, die de roeisport een mensch kan geven.
OUD-BLAUW VINGER.
Karei Oudshoorn
AUTOMO BIELHERSTELPL A ATS RIJWIELEN en MOTOREN
HEEMSTEDE Haemstedelaan, Telefoon 28431