HENK WIERING
en het Amsterdamsche korf bal
De A.K.B.-Secretaris aan het woord.
In de Constantijn Hiiygcnsstruut.
Wanneer men aan 'n Amsterdamschen korfballer vraagt hoe hij kennis maakte met de sport van mand en bal, dan zal in de meeste gevallen het antwoord luiden, dat hij als ]ongen van 'n jaar of veertien, vaak nog jonger, werd overgehaald om lid te worden van de korfbalclub op zijn H.B.S. of van de buurtvereeniging, die in 'n speeltuin de korfbalsport beoefende. Amsterdam met zijn schoolclubs en speeltuinclubs fokt vele honderden jonge korfballers en korfbalsters op — de Amst. Korfbal Bond telt momenteel 500 aspiranten ! — die 'n vasten kern vormen voor de N.K.B. en A.K.B. twaalftallen van eenige jaren later.
Maar op dien vasten regel, dat men op 'n jaar of veertien begint aan de korfballerij, bestaan uitzonderingen ; een daarvan is de tegenwoordige A.K.B. secretaris Henk Wiering, die zijn eerste twintig levensjaren sleet zonder ooit aan korfbal gedaan te hebben. Wel had hij in zijn H.B.S.-jaren vaak gekeken naar de korfbalwedstrijden op het oude terrein aan de Constantijn Huygensstraat, vlak bij zijn ouderlijk huis, maar in 1915, toen dat gezellige veld — de bakermat van her Amsterdamsche korfbal — verdwenen was, verdween ook Wiering's belangstelling voor korfbal, zonder dat hij zelf ooit geprobeerd had om 'n bal door de korf te mikken.
Korfballer geworden op 'n soiree.
Anno 1921, toen Henk Wiering juist meerderjarig was geworden en nog steeds „gematigd-onverschillig" tegenover alle sportbeoefening stond, danste hij op 'n soiree van een of andere zeer vervelende vereeniging (geen korfbalclub) met 'n jonge dame, die bestuurslid van D.V.D. bleek te zijn en 'n half uurtje daarna za( hij aan'n souper met'ntientalD.V.D.'er* waarbij ook de ziel van het toenmalige D.V.D., Jo Blok, die hem animeerde one lid te worden van hun club.
Op 'n fuif doet men wel meer gek ladingen en voordat het laatste glas wijn was leeggedronken, stond Wiering geno teerd als lid van D.V.D. 'n Tijdje later kreeg hij 'n mooi blauw-wit diploma thuis en toen hij dat eenmaal had, vond hij het zonde om wel contributie te betalen, maar niets ervoor terug te krijgen, ergo: hij ging korfballen.
Zoo werd Henk Wiering op zijn 21ste jaar actief korfballer, in hetzelfde jaar trouwens, dat hij aan zwemmen en roeien ging doen, ook twee sporten, die de meeste menschen 'n half dozijn jaar eerder al kennen. Maar. . . beter laat dan nooit; hij was D.V.D.-lid en twee jaar later, toen D.V.D. uit de eerste klasse, v'a de overgangsklasse, aan een stuk door was gedegradeerd naar de tweede klasse en nog maar twintig werkende leden over had, werd hij secretaris van zijn club.de eerste van zijn later zoo vele functies in onze korfbalwereld, die hem nu vooral kent als de secretaris van den grooten Amsterdamschen Korfbal Bond met zijn 50 clubs en 3000 leden.
Als oppositie-candidaat
in liet A.H.B.-bestuur.
Henk Wiering, laat met korfbal be¬
gonnen, maar daarom niet minder enthousiast ervoor, hebben we dezer dagen eens opgezocht om hem aan het woord te laten over het Amsterdamsche korfbal, dat hij als clubbestuurder en als bondsbestuurder thans zoo door en door kent.
,,Ik vind korfbal om het zelf te beoefenen 'n heerlijke sport," aldus de
A K.B.-secretaris, die na zijn verblijf van acht maanden in Amerika voor zakelijke doeleinden — men heeft zijn bevindingen over „Sport in Amerika" onlangs in deze kolommen kunnen lezen — thans weer in Nederland terug is en zijn tijdelijk aan anderen overgelaten functies in D.V.D. en in de A K.B. weer heeft aanvaard. „Ik heb het zelf nooit hooger gebracht dan het tweede twaalftal, maar ik ben geregeld blijven spelen, 'n Actief bestuurder behoort volgens mij de sport te beoefenen, anders staat hij vreemd tegenover vele dingen, die van belang zijn voor zijn leden. Ik speel nu voor D.V.D. III in de eerste klasse van den Amst. Korfbal Bond, zoodat ik uit eigen aanschouwing vele A.K.B.-zaken meemaak, waarover ik later als bondssecretaris moet oordeelen."
„Hoe lang bent u nu al secretaris van den A.K.B. ?"
„Vijf en 'n half jaar, dat is voor die functie heel lang, want geen van de vorige secretarissen (Paree, Vliegen, Nijland, Zwaan en Saehls) heeft het er langer dan vijf jaar uitgehouden; dat is wel de
functie geweest, die de meeste mutaties heeft ondergaan in het A.K.B.-bestuur, in tegenstelling met het voorzitterschap, dat sinds de oprichting van den bond (in 1913) onafgebroken door onzen onmisbaren de Wilde is waargenomen. Feitelijk kwam ik als oppositie-candidaat in het bestuur; Luto en Togo stelden me candidaat voor - het secretariaat tegenover den aftredenden Saehls en tegenover Norden, die zich op het laatste moment terugtrok, toen er 'n driehoek-s stemming zou komen. Ik werd met 'n betrekkelijk kleine stemmenmeerderheid gekozen en thans ben ik in mijn zesde competitie-seizoen."
De aspirantencompetitie.
„Hoe groot was de A.K.B., toen u in den zomer van 1925 begon ?"
„We hadden tweeduizend leden, nu zijn het er drieduizend, dus de bond is in die jaren met 50% uitgebreid. Bij het ledental van thans zijn de 500 adspiranten inbegrepen, die 'n afzonderlijke adspirantencompetitie op Zaterdag- en Zondagmiddag spelen met Venekamp als competitieleider. Die adspirantencompetitie is nu al grooter dan verschillende erkende bonden in hun geheel ! Toen ik begon, was er geen adspirantencompetitie ; de jongste leden van de groote clubs speelden in de vijfde klasse van den A.K.B., waardoor men den ongewenschten toestand kreeg, dat jongens en meisjes van twaalf jaar uitkwamen tegen jongelui van achttien of negentien jaar. Mijn club D.V.D., waarvan ik eerst secretaris en later voorzitter ben geworden, speelde bijvoorbeeld met 'n scholieren-twaalftal in de vijfde klasse A.K.B., waarin ons twaalftal kampioen werd doordat er van de tien wedstrijden acht reglementair gewonnen werden wegens niet-opkomen van de tegenpartij, aangezien de meeste korfbalclubs bij gebrek aan spelers hun laagste twaalftal vaak alleen op papier lieten bestaan."
„Wanneer begon de A.K.B. met het adspirantenwezen ?"
„In 1924; dat was feitelijk nog maar 'n proefjaar, waartoe Koggink het initiatief genomen had. Pas bij onze laatste wijziging van statuten en reglementen is het adspirantenwezen regelmentair vastgelegd ; vroeger werd er alleen 'n inschrijfgeld per adspirantentwaalftal geheven, nu betalen de adspiranten hun eigen contributie aan den bond."
De decentralisatie in den A.K.B.
„Hoe bevalt U, als A.K.B.-secretaris, de tegenwoordige bestuursregeling van den A.K.B. met zijn buitengewoon sterk doorgevoerde décentralidatie ?"
„Alles loopt zoo vlot, dat ik als bondssecretaris gemakkelijk werk heb, doordat al onze commissies werke?i, in tegenstelling met vele andere commissies in vele andere organisaties. Doordat het bondswerk over zooveel personen verdeeld wordt, hebben we geen enkelen bezoldigden functionaris noodig, de décentralisatïe is de kracht van den A.K.B. De samenwerking in het bestuur en de samenwerking tusschen bestuur en commissies is voortreffelijk, dat is altijd zoo geweest; de bestuursvergaderingen vormen prettige avonden ! Zooals U weet, heeft'voorzitter de Wilde aan den A.K.B. van het begin af den eigenaardigen „regeeringsvorm" van 'n algemeen bestuur bezorgd : ieder der vijftig aangesloten vereenigingen heeft een afgevaardigde in het z.g.n. algemeen bestuur en het blijkt op de vergaderingen van dit uitgebreide bestuurscollege, dat de vijftig leden er zich bewust zijn van hun functie ; ze voelen zieh inderdaad op zoo'n dag