Voetbal^ volksaard en Joris van den Bergh

Dhr. Joris van den Bergh schrijft in de Sportkroniek een uitvoerige repliek op hetgeen ik over zijn artikel „Voetbal en Volksaard" eenige weken geleden heb geschreven. Het blijkt mij uit dat artikel, dat het nutteloos is met hem over dit onderwerp verder te debateeren, daar we toch nooit tot eenige overeenstemming kunnen komen; hij bekijkt de dingen nu eenmaal anders dan ik dat doe.

Als dhr. van den Bergh ziet, dat in een wedstrijd: ie onze spelers een fractie van een seconde te laat zijn, 2e dat bij de buitenlanders doorloopend de geheele ploeg in actie is, dus ook de spelers die niet onmiddellijk aan het spel deelnemen en dat de Hollandsche middenspelers actie-loos staan toe te kijken, als de voorhoede aan het werk is en 3e dat het spel veel sneller is dan het onze dan zegt hij: „dat ligt in onzen volksaard, dat is de bodem, waarin deze verschijnselen hun ontstaan vinden!"

Ik zeg daarentegen, dat onze spelers niet voldoende geoefend hebben, dat ze het spel niet voldoende begrijpen en dat ze door een goeden oefenmeester maar eens flink onderhanden genomen moeten worden.

Ik zie niet in, dat een Hollander niet even hard kan loopen als een buitenlander, dat Hollandsche middenspelers niet even « actief achter hun voorhoede kunnen zitten als welke buitenlandsche speler ook en dat we niet even snelle wedstrijden zouden kunnen spelen als de snelste Italianen.

Eigenlijk zou dhr. van den Berg alle nederlagen van onze nationale ploeg van den laatsten tijd, mitsgaders het slappe spel van een aantal eersteklasclubs, op rekening van onzen volksaard willen schrijven. Ik begrijp niet, waarvoor we ons dan nog druk maken met trainers, leiderscursussen, spelverbetering enz. Dat zijn allemaal middelen om te trachten ons volk te ontaarden!

Wij hebben op het oogenblik in ons land een paar flinke clubelftallen, die zich met vrijwel elke buitenlandsche amateurclub met succes zouden kunnen meten. Ik noem b.v. Ajax, Feijenoord en P.S.V. De spelers van die ploegen hebben blijkbaar hun landaard op

schandelijke wijze verloochend. Die laten geen verdedigend spel zien. Weliswaar zijn ze vastberaden in het verdedigen — dat is tenminste één trekje van den landaard bewaard — doch hun aanvallen zijh geen verlengstukken van de verdediging. Ze baseeren hun aanvallen niet op zwakke momenten van den tegenstander, doch ze vallen aan, snel — alweer zoo on-Hollandsch — en handig.

Noch Ajax, noch Feijenoord, noch P.S.V. is een elftal van tegenaanvallen, wanneer de stormloop is geluwd. Integendeel. Ze beseffen, dat men beter den tegenstander geen gelegenheid moet geven om een stormaanval te doen, dat men niet in een schans moet gaan liggen en dan zeggen „zie maar, dat je me er uit krijgt," doch dat men door zelf aan te vallen den tegenstander geen gelegenheid moet geven om aan te vallen en dat daardoor alleen de slag gewonnen kan worden.

Ik heb niet geprotesteerd tegen den Nederlandschen volksaard, zooals dhr. van den Bergh verzekert, doch tegen het feit, dat hij As een dogma verkondigt, dat onze oefenmeesters moeten bouwen op den hollandschen volksaard. Als dat het geval zou moeten zijn, dan zouden Ze — althans volgens zijn opvatting — ons spel op verdedigend spel moeten baseeren en verder werken met verlengstukken, verslappingen, zelf-beïnvloeding enz. enz., zooals dhr. van den Bergh dat zoo talentvol heeft beschreven.

Engageert voor alle voorkomende feesten: E3

RAD Tf) R S (Humorist) Noteer dit adres, het kan te pas komen!

2e Helmersstraat 19 AMSTERDAM TEL. 83397

Als ik in mijn tuin een peer van den boom zie vallen, dan zeg ik: „daar heeft weer 'n worm aangezeten" en dan zucht ik over m'n nalatigheid om niet tijdig de noodige lijmbanden aangebracht te hebben. Goede peren vallen niet van den boom, die worden door den zorgzamen tuinman geplukt, voordat ze af kunnen vallen.

Ziet dhr. van den Bergh echter een peer vallen, dan denkt hij onmiddellijk aan de wet van de zwaartekracht en aan de valwetten van Galilei!

Als ik op een zacht veld een speler kansen zie missen, doordat hij niet tijdig bij den bal kan komen, dan zeg ik: „de modder!" Dhr. van den Berg zegt: „Onze volksaard."

Dat is theorie en practijk. Dhr. van den Berg en ik kunnen daarover Sportkronieken en Revues vol schrijven doch elkaar overtuigen doen we nooit.

Ik beschouw dhr. van den Bergh in

dit opzicht als een even hopeloos geval als hij mij beschouwt, daarom zal ik het debat maar voor gesloten houden. Maar ik moet toch nog even iets zeggen over dien Schotschen pas. Ik heb ook eens bij een Engelschman gelogeerd en het toeval wilde, dat er ook Schotsche soldaten te zien waren, die, ditmaal zonder muziek, langs de een of andere hooge autoriteit wandelden, waarbij de hoofden met een ruk naar rechts geworpen werden op het oogenblik, dat Ze den te paard zittenden autoriteit passeerden. En toen heb ik de opmerking gemaakt, dat ze met zulke statige, lange passen liepen. „Dat is de paradepas" was het antwoord.

Bij groote gebeurtenissen nemen de Schotsche militairen dus blijkbaar lange passen. Dhr. van den Bergh legt in zijn artikel verband tusschen den korten pas van de Schotsche militairen indien ze achter de muziek loopen en het korte spel der Schotsche voetballers. Maar nu vraag ik me in verband met hetgeen ik in Engeland heb gezien af, of de Schotten dan ook niet aan hun volksaard verplicht zijn, bij hun gewone competitiewedstrijden kort samenspel, doch bij groote, belangrijke gebeurtenissen als b.v. internationale wedstrijden, lang samenspel te spelen ? —o—

Mijn vorig artikel eindigde ik met de vraag: „Waar blijft de blonde rustige Hollander van Joris van den Bergh, de speler over wiens innerlijk wezen de sluier hangt van de Hollandsche regenluchten '!"

Zijn antwoord hierop is: „Wel, die is onder levendige aanbevelingen van dhr. Groothoff in het Nederlandsch elftal geplaatst. Zijn naam is Groenendijk!"

Vergis ik mij niet, dan is Groenendijk op het oogenblik in militairen dienst, wat niet bepaald de geschiktste training is voor voetbal. Desondanks zag ik hem tegen K.F.C. met het hoofd een juweel van een doelpunt maken. Eer we een paar jaar verder zijn heeft Groenendijk z'n landaard volkomen verloochend, dan heeft hij de sluiers van de Hollandsche regenluchten verscheurd en dan is hij als een waardig opvolger van Pijl de schrik van de Hollandsche doelverdedigers, mits de heeren verslaggevers nu maar eens uitscheiden met de nu reeds lang bekende opmerking, dat Groenendijk de minste uit den aanval was en er niets van terecht bracht.

C. J. GROOTHOFF.

Hotel-Rest. „Het Wapen van Aalsmeer"

Bondshötel A.N.W.B. lstc Klas Keuken Telefoon 21

AALSMEER

Intiem Restaurant Lid Horecaf

Dorpsstraat 15