[ Dij nummer telt 33 pagina's. \
revue
Onze hockey-internationaal Duson aan 't woord
Toen in het begin van 1926 voor de eerste maal in de Nederlandsche bockeygeschi edenis een vertegenwoordigend Nederlandsen elftal samengesteld moest worden, koos de elftalcommissie den Amsterdammer Duson in de middellinie van deze nationale ploeg, die, gelijk men zich herinneren zal, debuteerde met 'n verrassende overwinning op de Belgen, ofschoon onze'Zuidelijke naburen heel wat meer routine in het hockeyspel onder de int, regels. Sindsdien is er geregeld contact gehouden met het buitenland, ons elftal kwam uit met afwisselend succes tegen de Belgen, de Duitschers en de Engelschen, er kwamen wijzigingen in de ploeg, oudere spelers werden vervangen, nieuwe krachten werden geprobeerd tot er nu 'n vrij homogeen geheel is verkregen, dat, vrijwel ongewijzigd, de Nederlandsche kleuren op het Olympisch hockey+ournooi zal gaan verdedigen.
Maar welke wijzigingen er ook werden aangebracht, Duson bleef voortdurend gehandhaafd; met zijn clubgenoot v. d. Veen is hij de eenige, die tot dusver alle wedstrijden van liet Ned. elftal meegespeeld heeft. Aanvankelijk speelde hij kanthaïf, tegenwoordig is hem de zoo belangrijke spilplaats in het Ned. elftal toevertrouwd en daar leverde hij, vooral tesren Engeland, voortreffelijk werk.
Gelijk zoovele hockey'ers heeft Duson eerst de voetbalsport beoefend; bij zijn terugkeer uit Indië werd hij leerling van het hoofdstedelijk lyceum en daardoor lid van de Lyceum Hockey Club, waaruit ook v. d. Veen en de Waal zijn voortgekomen.
„Het prettige van dat lyceumhockey is", zoo vertelde hij ons, „dat je er op de lyceumhockeydagen allerlei kennissen op doet, die je later terugvindt in de studentenelftallen en in de competitie. De meeste spelers van het tegenwoordige Ned. elftal kennen elkaar daardoor al lang, 't is als het ware één familie, waarin ieder zich dadelijk thuisvoelt. De prettige verstandhouding in de ploeg vormt den grondslag voor succes in interlandwedstrijden en omdat we elkaar evengoed kennen als elkaar's spel, krijgt het Ned. elftal eenzelfde homogeniteit als 'n clubelftal, dat eenige jaren in ongeveer dezelfde formatie speelt.
Het Ned. elftal, dat deze maand tegen België speelde, bestond uit jonge spelers, de oudste was, meen ik, 27 jaar. Dat heeft het voordeel, dat de meesten nog jarenlang de hockeysport zullen blijven beoefenen, ook al doordat hockey veel minder kans om geblesseerd te worden oplevert dan voetbal. Denk maar eens aan 't beruchte „voetbalknietje", dat bij zooveel voetballers voor 'n ontijdig einde van hun sportloopbaan zorgt, bij hockey komt zooiets niet voor. Maar 'n nadeel van
het feit, dat ons elftal zoo jong is, ligt in de kans, dat sommigen — de meesten zijn student — naar het buitenland vertrekken, als ze 'n positie in de maatschappij willen veroveren. Zoo hoop ik b.v. al in Augustus naar Indië te gaan en ook Ankerman en Kop zijn voor Indië bestemd."
„Hoe lang speelt U nu voor Amsterdam I?"
„Laat eens zien, in het najaar van 1921 kwam in het eerste elftal, zeven seizoenen dus. Voor de vierde maal achtereen zijn we nu Westelijk kampioen en ik'hoop, dat de strijd tegen Deventer ens cok het vierde kampioenschap van Nederland zal bren-
Onze hockey-internationaal Duson.
gen. Toch was dit jaar M.H.C. qua homogene ploeg beter dan wij; de Haarlemmers verloren echter hun kans tegen Bloemen daal en zoo kwamen we in den beslissingswedstrijd tegen H.D.M., dat m.i. niet zoo sterk is als M.H.C."
„Speelt U steeds met genoegen in de competitie?"
„Als ik eerlijk zeggen mag: ik zou het liefst de competitie afgeschaft hebben gezien cm in plaats daarvan friendly games te spelen als in Engeland. Er is nu 'n te sterke dwang cm te winnen, we speelden aan het einde van dit seizoen telkens met de gedachte: „we moeten winnen, anders komt M.H.C. of H.D.M. ons voor en dat strookt naar mijn opvatting met met de geest van hockey. *) Je speelt immers voor je pleizier, publiek is er alleen bij internationale wedstrijden, trouwens de bond verbiedt het heffen
*) Kom, kom ! - Red. R.d.S.
655
van entreegelden voor competitiewedstrijden, en je betaalt, als zuivere amateur alles zelf, ook de reiskosten naar Brussel of Keulen om daar voor het Ned. elftal te spelen. Wanneer Cambridge hier komt, zijn de Engelsche spelers je gasten, ze worden ingekwartierd, de dinerkosten worden hoofdelijk omgeslagen over de Hollandsche spelers, allemaal dingen, die je sport duur maken, maar jè speelt toch, ook voor je pleizier? Vandaar dat 3 a 4000 betalende bezoekers bij een landenwedstrijd in het Stadion aan den eenen kant heel aardig is voor de bondskas, maar aan den anderen kant misschien de eerste stap in de verkeerde richting."
„Hebt U van de buitenlandsche elftallen veel geleerd?"
„Enorm veel, vooral van Cambridge, die de pushstroke en de flick in ons land importeerden. In 'n landenwedstrijd tegen de Belgen en de Duitschers — die ik dóór en dóór getraind, „stooksischer", snel en forsch vind, maar juist door hun trainingsoms te automatisch spelend — moet gestreden worden, tegen Cambridge speel je om te leeren en dan zie je ook, dat we in Holland, al gaan we ook reusachtig vooruit, nog te veel techniek missen. Vooral de voorhoede, die moet in het Olympisch tournooi . meer technische vaardigheid hebben dan thans, anders komen er geen goals. Dat is ook wel gebleken uit den wedstrijd tegen België, waarin we in het veld veel sterker waren dan die 2—0 aangeeft, maar voor goal haperde er te veel'. Overigens 'n elftal om tevreden over te zijn, Brand is 'n groote aanwinst voor de middellinie en de Waal zou ik in zijn tegenwoordigen vorm niet voor v. Beugen Bik willen ruilen. De Olympische B-ploeg vind ik veel minder, maar hopelijk zal de N.E.C. de wedstrijden tegen de Britsch Indiërs benutten om telkens eenige reservespelers gelegenheid te geven om zich in de A-ploeg in te spelen, zooals de Duitschers zeer verstandig deden in de laatste landenwedstrijden."
„Volgt U neg speciale trainingsvcorschrif ten ?"
„Nee, dat niet. Ik blijf in het seizoen altijd 'n beetje in training, ik rook weinig en drink niet als er zware wedstrijden op til zijn, maar dat is cok alles, 'n Systematische training als de Duitsche hockey'ers kennen we hier niet, gelukkig ook maar, want dan verdwijnt de gedachte van sport voor je genoegen. Alleen m de laatste maand voor het Olympisch hockeytournooi zullen de spelers — tenminste dat heb ik gehoord — aan physical culture doen, waarbij het maken van sprintjes op den voorgrond komt. Over het algemeen zijn we niet snel genoeg van start en ook hebben we te lang werk om den hal onder onze macht te hebben en er mee vandoor te gaan. Dat zullen de menschen van het Olympisch elftal nog eens speciaal beoefenen in de periode van half April tot half Mei."
„Wat dacht U van Holland's kansen bij de Olympische hockeywedstrijden?"
„Daar zou ik absoluut niets van
durven zeggen. Maar we zullen ons
best doen!"
Dat gelooven we! A. E.