DE REVUE DER SPORTEN.
235
STEMMINGSTUKJES
door H. A. MEERUM TERWOGT.
Vrouwen over sport. — De amateurskwestie opgelost tusschen 'n Charleston en een Blues. — Haar mmening over actueele feiten. — Een vonnis over volkssport.
Ze zat er natuurlijk nonchalant bij; ze was immers 'n kind van haar tijd. Haar tijd, uw tijd, mijn tijd, onze tijd! Ze was twee jaar getrouwd geweest en gelukkig gescheiden. Tegenwoordig zijn er geen gelukkige huwelijken meer. we stellen ons tevree met gelukkige echtscheidingen.
Ze was jong en blond en onlogisch, ze had 'n cigarettenkoker met frap pant klinkende sluiting, ze rookte met mondstuk en inhaleerde, ze had haar eigen whisky-merk en haar eigen favoriet in 't strijkje van de thee-gelegenheid, waar ze zoo tegen half vijf placht te ontbijten.
Ze had misschien ook 'n kind, maaier was geld, dus die was bij de nurse.
Hoe ik haar kende?
Ik werd aan haar voorgesteld op 'n bowlfuif.
Ze deed aan sport; ze liep met een tennisracket, was lid van een dameshockeyclub, ze sprak over den stijl van Denis en 't woord competitie lag in haar lieven mond bestorven.
Ze was dus een sport-woman, met 'n wijden jas in opvallende kleur en wijde gebaren, kleurloos, maar tóch opvallend.
Ze sprak wat diep in haar keel, ietwat schorrig.
't Stond goed!
„De Spelen, de Spelen van '28, goddelijk gewoon, 'n ideaal, zalig, in één v/oord: 't is me alles!"
„Maar mevrouw "
„Pardon, liever freule."
„A1I right: maar freule, welke sport beoefent ge zelf?"
„Ik doe van alles: ik tennis., ik fiets natuurlijk, ik heb 'n auto, ik speel golf en hockey, ik sla geen internationalen voetbalwedstrijd over en il: lees alle sportbladen."
„Wat denkt U van '28; zou 't wat worden?"
„Ja positief, 't wordt dolletjes, 't wordt fameus, 't wordt gewoon geweldig."
„En wat denkt U van de amateurskwestie?"
„Amateurskwestie, wel, doodgewoon, 'n amateur is 'n amateur en 'n kwestie is 'n kwestie en een amateurskwestie is tenslotte niets bijzonders, eigenlijk heel eenvoudig, die los je op tusschen 'n Charleston en een Blues, want de amateurskwestie blijft tenslotte de amateurskwestie."
„En de Spelen? Gelooft U aan een succes?"
„Absoluut; we winnen het schermen, want Arie de Jong ken ik persoonlijk; en we winnen 't voetbal, want 'n nichtje van m'n zwager is verloofd geweest met 'n achterneef van Harry Denis. En de athletiek, o, de athletiek., spreekt U me daar niet van; kent U Adje Paulen; neen maar, kent U hem goed, kent U hem zooals ik, ik noem hem Adje; ja, en Adje zal niét winnen! De paardensport; welnu we hebben toch Pahud en Colenbrander en we hebben al die anderen kranige jongens; ik heb laatst nog met ze gedanst en wat dacht U dan, dat ze niét zouden winnen? Hockey, dat is natuurlijk, daar doe ik zélf aan mee. En was U bang voor 't tennis, heusch, voor tennis, voor Timmer, onze Timmertje, mijn Timmertje, och meneer, U weet van sport niemendal af, U bent 'n leek, 'n vreemdeling in Jeruzalem, U moest U schamen mij te interviewen."
„Wat denkt U van de leiding?"
„Heb ik me nooit bezorgd over gemaakt. Wat is leiding? Waarom moeten al die menschen geleid worden? Ben ik ooit geleid? Ja, naar 't stadhuis en later naar den kantonrechter, om den gang naar 't stadhuis ongedaan te maken. Leiding schijnt noo-
dig bij sport, vooral bij Olympische sport. Ik vind leiders eigenlijk vreeselijk. Leiders zijn menschen, die notitie-boekjes in hun zak hebben en die precies zijn, die boetes geven, die ordelijk willen wezen. Ik geloof zoo, dat er heel goeie Olympische leiders zijn; ik ken ze geen van allen, maar ze zullen wel ongelooflijk vervelend zijn."
„En wat denkt U van de pers?"
„De pers, nou, lijkt me niet veel. Die plaatjes vind ik leuk en ik lees natuurlijk de Telegraaf. Ik heb 'n paar heel vervelende ooms en die lezen de Rotterdammer en het Handelsblad."
„Bent U laatst bij Nederland— Zweden geweest?"
„Natuurlijk; dat zingen is niets, gewoonweg ordinair, zingen doen we op Toonkunst, in de kerk of we laten 't voor ons doen door betaalde lieden, die 'n goede stem hebben. Maar zélf zingen, en dan in 't openbaar, in de open lucht, neen, dat is niets. Verder vond ik den scheidsrechter te dik, de Hollandsche voorhoede te langzaam en de thee in de pauze had 'n bijsmaakje."
„Wat is Uw oordeel over de democratische lijn in de sport?"
„Affreus gewoon, krankzinnig, waarom moet m'n kruidenier voetballen, m'n dagsjees tennissen? Ik heb 'n bleeker, 'n keurigen bleeker, proper op 't linnen en nooit wat weg in de wasch en die vertelde me op 'n goeden dag, dat hij naar de cup-final ging in Londen. Hij heeft nooit meer 'n stuk waschgoed van me gehad. Is 't dan soms geen dwaasheid die menschen, die nu eenmaal geboren zijn om te werken voor óns, dat die maar heel familiaar, net of 't zoo hoort aan onze sporten gaan doen? Waar moet 't toch heen? 't Wekt maar ontevredenheid, 't wordt gewoon verwennen. Neen, ik ben sterk tegen volkssport."
Toen heb ik haar alleen gelaten, alleen met haar nonchalant gebaar, haar wijden jas, haar cigarettenkoker met klinkende sluiting, alleen met haar schorre stem, alleen met de droeve engheid van haar bekrompen levenskijk.
Zou de sport aan dit geval iets kunnen redden?
Twee momenten uit den strijd voor het Hollandsche doel. Op de open tribune is het niet druk!