KERKRECHT EN KERKBEGRIP.

tegen trad natuurlijk Luther op en met volkomen recht. Maar nu maakt Luther zich achuldig aan overdrijving naar de andere zijde. Hij beweert zelfs: de heilige, algemeene kerk moet onzichtbaar wezen, anders zou de Kerk geen geloofspunt kunnen zijn, wat men gelooft kan men niet zien. Hierin ligt een groote waarheid. Maar nu heeft Luther nooit duidelijk gemaakt, wat Calvijn altijd op den voorgrond stelt, dat de Kerk onzichtbaar is, maar zichtbaar worden moet. Men vindt dit uiteengezet in het uitnemend gedeelte van Prof. van Toorenenbergen's Bijdragen tot de verklaring, ontwikkeling en toetsing van de Leer der Hervormde Kerk, dat over de Kerk handelt. Zooals het daar gezegd wordt heeft Calvijn het nog niet gezegd, maar wat hij geeft, leidt op dien weg. Reeds Zwingli had in zijn „Rekenschap des Geloofs" scherp onderscheiden tusschen zichtbare en onzichtbare Kerk en op zyn voetspoor ging Calvijn voort. In zijne Institutio Religionis Christianae in het Vierde Boek, Cap. I § 7 zegt hij:

„Wij hebben in het voorgaande betuigd, dat de Heilige Schrift op tweeërlei wijzen van de Kerk spreekt. Somtijds, wanneer zij de Kerk noemt, dan verstaat zij daardoor die Kerk, die in der daad en waarheid van God voor Zijne Kerk gehouden wordt, in welke geen anderen worden ontvangen dan diegenen, die door de genade der aanneming kinderen Gods en door de heiligmaking des Geestes waarachtige lidmaten van Christus zijn. En alsdan bevat de Kerk niet alleen die heiligen, die op de aarde wonen, maar ook alle de uitverkorenen, die van den beginne der Wereld aan geweest zijn. Wederom bedoelt de Schrift met den naam Kerk- dikwijls de gansche menigte der menschen over de geheele wereld verspreid, welke belijdt en bekent, dat ze een God en Christus dient, welke door den doop in zyn trouw en