KERKRECHT EN KERKBEGRIP.
lijk, het wezen van het recht is „weltlich." Maar heeft hij nu gelijk, wanneer hij met dit machtwoord alle Kerkrecht verwerpt?
Wij willen tegenover Sohm's beginsel de volgende stellingen plaatsen, niet om die nu alle nader uit te werken, maar om te laten gevoelen wat eigenlijk de consequentie van Sohm's beweringen zijn moet:
1. De grondstelling van Sohm's boek: „het wezen der Kerk is met het wezen van het recht in tegenspraak," is valsch. Het recht is evenzeer goddelijk als de Kerk, want nog altijd geldt dit beginsel: Gerechtigheid en gericht zyn de steunpilaren van Gods troon.
2. De tegenstelling tusschen menschelijk of „weltlich'' en goddelijk of „geistlich,' zooals Sohm die maakt, is ongeoorloofd.
3. Sohm heeft niet gerekend met het door de Reformatie op den voorgrond gestelde beginsel van een onderscheiding tusschen zichtbare en onzichtbare Kerk.
4. Hij heeft den arbeid van Calvijn, die dit beginsel hoog hield, maar toch nooit ophield om aan de zichtbare Kerk een gestalte te geven zooveel mogelijk aan het wezen der onzichtbare Kerk beantwoordende niet gewaardeerd.
5. Het beginsel der Gereformeerden, dat de gemeente het uitgangspunt is tot opbouwing der Kerk wordt in Sohm's werk miskend.
6. Toch blijft niettegenstaande al deze fouten, die verklaard moeten worden uit de omgeving van den schrijver, het werk van Sohm een evenement in de geschiedenis van het Kerkrecht en moeten wij er mede rekenen. Het is eene ernstige boetprediking voor alle Christelijke Kerken, die een uitdrukking trachten te geven aan den zichtbaren vorm van de Kerk van Christus op aarde. Wanneer over de Kerken in onzen tijd duidelijk
73