KERKRECHT EN KERKBEGRIP.
afbreken, omdat de ruimte ons niet toelaat er meer uit over te nemen. Wij meenden door 't hierboven gezegde een denkbeeld gegeven te hebben van wat Sohm eigenlijk bedoelt, wanneer hij zegt, dat het wezen der Kerk met het wezen van het recht in strijd is. Toch zou het alleszins der moeite waard zijn om den schrijver te volgen, waar hij schildert, hoe het na Luther gegaan is; hoe Luther's werk eigenlijk volgens Sohm door zijn tijdgenooten en leerlingen bedorven is, omdat het Kerkrecht ook van de Luthersche Kerk zich weer heeft meester gemaakt. Het zoogenaamde „Landesberrliche Kirchenregiment," waardoor aan de „Landesherren" de rechtsmacht over de Kerk werd opgedragen bewijst dit
Volgens Sohm heeft Luther zich met kracht verzet tegen het oprichten van „Consistoria," colleges, die uit theologen en juristen bestonden en waaraan door den „Landesherr" de beslissing van alle Kerkrechterlijke geschillen werd opgedragen. Of Sohm hier recht heeft tegenover Harnack, die beweert, dat Luther zelf ten slotte heeft toegegeven, kunnen wij niet beoordeelen. Maar in ieder geval heeft de „Landesherr'' in de geheele Luthersche Kerk „Kirchliche Oberhoheif' gekregen en is het Kerkrecht daar weer binnengedrongen. Het heeft juist in reactie tegen wat Luther deed toestanden doen geboren worden, zooals wij in de Gereformeerde Kerken nimmer gekend hebben. En hierin zoeken wij nu de verklaring van Sohm's standpunt. Juist omdat hij leeft te midden van toestanden als in de Luthersche Kerk worden gevonden, is hij tot het schrijven van zijn boek gekomen. Nog altijd heeft de „Landesherr" een zeker soort van invloed in vele Luthersche Kerken en speelt het „rechtliche" element een veel te groote rol in haar. En zoo kunnen wij begrijpen, dat Sohm er toe gekomen is om te waarschuwen: Het wezen der Kerk is geeste-