KERKRECHT EK KERKBEGRIP.
dat de verschillende ambten met hun eigen werkkring in 't leven geroepen werden, is ze monarohisch, ja eindelijk „despotisch" geworden.
Dit alles nu, dat tot nog toe algemeen vaststond, wordt door Sohm omvergeworpen. Volgens Sohm was er oorspronkelijk geen Kerkrecht, het was eene „enthusiastische Vorstufe" en deze was in overeenstemming met het wezen der Kerk. De gemeente bestuurde zich zelf. Langzamerhand onstond echter eene „rechtliche Organisation." Dat is hij met Harnack eens. Deze echter noemt die eene administratieve „pneumatisch geartete Organisation." Dit is volgens Sohm niet mogelijk. „Eechtlich" en „pneumatisch" staan bij hem tegenover elkander, terwijl volgens Harnack in het oorspronkelijk Christendom „pneumatische" en „rechtliche" elementen naast elkander stonden.
Dat hij gelijk heeft tracht Sohm aan te toonen door het oorspronkelijk begrip van Ecclesia te toetsen aan het gebruik van dat woord in het classieke Grieksch, in de taal der Septuaginta en van het Hellenistische Jodendom en in het spraakgebruik van het Nieuwe Testament. In het classieke Grieksch beteekent êxxtyo-ix de door de heraut opgeroepen volledige vergadering der vrije burgers (l-/.x'' v,Tci), de regeerende volksvergadering van den Griekschen vrijstaat. In den lateren tijd wordt het ook op andere vergaderingen overgedragen, maar altijd ligt er aan ten grondslag, dat iKxKyirtz eene vóórvergadering is. De Septuagnita sluit zich daarbij aan, want daar beteekent sxx^trix het plechtig voor God verzamelde volk (Hebr. kahal); in het Hellenistisch-Joodsch spraakgebruik is de Ecclesia het volk Israël in zooverre als het het volk Gods, het uitverkoren volk is, het volk, waarin en waardoor Gods kracht werkzaam optreedt. Daaruit nu is het Christelijk gebruik van Ecclesia voortgekomen. Het moet beteekenen het Nieuw-Testamentische Israël, het Nieuw-