KRONIEK.

De Standaard heeft opgehouden een w^-radicaal blad te zijn. Het doet er op het oogenblik weinig toe, of men den Heer Gerritsen of Dr. Kuyper steunt. De Heeren Mr. Th. Heemskerk en Mr. Kerdijk zijn thans firmanten van één vennootschap.

Zullen nu de oogen, ik zeg niet van de „doleerenden," of van mannen, die luisteren naar theologanten als de H.H. Noordtzij en Gispen, maar ik bedoel: zullen de oogen van alle oprechte christenen in de Ned. Herv. Kerk eindelijk opengaan voor het gevaar, waarmede land en kerk bedreigd worden door den invloed van Dr. Kuyper? Wanneer ambtgenooten van dien man aan „de Vrije Universiteit," medestanders van hem in den kerkelijken strijd, leden van de antirevolutionaire Kamerclub openlijk verklaren, dat zij aan „zoo iets," als nu de Stand, aanbeveelt, niet kunnen meedoen, zal men dan eindelijk óns ook eens gelooven gaan, dat de partij, die door den redacteur van de Stand, zich laat leiden, een gevaar is voor ons land en volk?

De persorganen, geheeten de Amsterdammer en de Standaard, zijn thans de tolken der radicale partij, welker vijandige gezindheid tegen vele in onze historie gewortelde, en tegen de revolutie gekante instellingen in ons land, van algemeene bekendheid zijn. Wie ons volk niet wil overleveren in de macht der radicalen, moet beslist partij kiezen tegen Dr. Kuyper, en tegen het ministerschap van den Heer Tak. Deze twee mannen zoeken thans meester te worden van den toestand.

In een ingezonden stuk „van een hooggeplaatst landgenoot," te vinden in het Dagblad van :'s Gravenhage (24 Maart) wordt de schrijver dezer regelen min of meer mede aansprakelijk gesteld voor de droeve omstandigheden, waarin wij nu verkeeren. Mede door onzen in-