KRONIEK.

657

ter sprake komen? De Heer L. schijnt dat te vooronderstellen — want hij heeft in al die onderwerpen de Kamer niet incompetent verklaard, maar bij art. 168 moest zij dit zacht verwijt van haar medelid zich laten welgevallen.

Ik denk, dat menigeen bij het hooren van die woorden heeft gemeesmuild — en het zijne ervan gedacht. Indien de meerderheid der Kamer, op het oogenblik, dezelfde meening koesterde als de Heer L., zou de zaak dan ook „niet genoegzaam voorbereid" heeten?

Zou 't ook zoo geschapen staan: Deze kwestie is door sommige leden der Kamer, bijv. door den Heer Beelaerts en den Heer Huber zóó „genoegzaam" bestudeerd, dat zij in gevoelen lijnrecht staan tegenover den Heer Lohman. Deze Heeren hebben nu gezwegen, omdat zij, in de gegeven omstandigheden, het onveranderd behoud van art. 168 het beste vonden. Hadden zij kunnen zwijgen, indien de Heer L. zijn „voorstel tot oplossing der quaestie" had ingediend? Neen, en dan was de verdeeldheid openbaar geworden, welke op dit punt heerscht in de antirevolutionaire Kamerclub. Daarvoor achtte men het nu niet het rechte oogenblik. Dat zal wel de ware reden zijn geweest, waarom de Heer Lohman zijn voorstel niet indiende. Dank hebben wij hem er dus niet voor te brengen. Wie zijn rede van 11 Mei in haar geheel leest, ergert zich aan dezelfde onjuistheden, waarop men stuit als men Dr. Kuyper's „Vrijmaking der Kerk" leest. Wij moeten het wel weten, dat onze Ned. Herv. Kerk in den Heer L een harer bitterste vijanden heeft te zien. Zulk een man moet geen vriend van onze Kerk verkiezen tot volksvertegenwoordiger. Wij hebben nog andere grieven tegen dezen afgevaardigde uit Groes, en zullen die straks vermelden, maar die ééne grief is reeds genoeg. Van alle revolutionairen zijn zij, die zich thans antirevolutionair noemen, voor Kerk en Staat de gevaarlijkste,

43