OM HET EVENWICHT IN EUROPA
Ook met Oostenrijk leven wij in goede verstandhouding: onderhandelingen over de uitvoering van ons handelsverdrag worden met succes gevoerd en ik hoop, dat zij weldra tot tevredenheid van beide landen zullen worden beëindigd.
Met betrekking tot de beide laatste landen doe ik evenzeer een beroep op onze pers om een zekere terughouding te betrachten in het becritiseeren van de binnenlandsche aangelegenheden onzer beide naburen. Haar verantwoordelijkheid is vaak grooter dan zij beseft. De allerzijds abnormale toestand in Europa legt ons zwaardere verplichtingen op dan in normale en rustige tijden.
Onze betrekkingen met Hongarije blijven onveranderd. Gelukkig zijn de onderhandelingen aangaande een partieele economische overeenkomst met succes bekroond. Wij hadden wel liever gezien, dat dit verdrag ruimer en van langer duur was geweest, zooals die welke wij met andere landen hebben gesloten. Onze mede-contractant voelde daar niet erg veel voor, waarschijnlijk ten gevolge van den toestand, waarin de oogst van dit jaar verkeerde, en van het niet-slagen van de overeenkomsten van Rome. Ongetwijfeld zal er in den herfst iets beters tot stand worden gebracht. De Tsjechische Regeering zal evenzeer bereid zijn een formeel verdrag te sluiten als bij de vroegere onderhandelingen. Niet lang geleden hebben wij de Hongaarsche Regeering voorgesteld zich met ons te verstaan teneinde te komen tot een kalmer, objectiever toon in de wederzij dsche perscritiek. Op dat moment luidde het Hongaarsche antwoord, dat er verscheidene redenen waren, die een dergelijk optreden onmogelijk maakten.
De laatste verklaringen van Gömbös, den President van den Hongaarschen Raad, aangaande de economische betrekkingen van Hongarije met de Kleine Entente zijn zeer waardevol voor ons en voor heel Europa: Gömbös heeft verklaard, dat Hongarije alleen dan onderhandelingen zou aanknoopen met de Kleine Entente, die in de richting van de vorming van een Middeneuropeesche gemeenschap zouden gaan en die derhalve een politieken grondslag zouden hebben, als men zich in ruil daarvoor bereid verklaarde tot revisie. Op ons verwijt in de mededeeling van den Permanenten Raad van de Kleine Entente, dat hierdoor alle economische samenwerking in Midden-Europa onmogelijk werd gemaakt, werd in