OM HET EVENWICHT IN EUROPA

kwesties zonder twist tot een oplossing te brengen.

Wat een permanente regeling van onze betrekkingen met Polen zooals ik mij die voorstelde, toen ik — in mijn laatste rede tijdens de voltallige zitting van het Parlement op 25 April 1933 — sprak van een Poolsch-Tsjechisch verdrag van durende vriendschap, werkelijk in den weg staat, is m.i. alleen het feit, dat de tegenwoordige opvattingen van de beide Regeeringen omtrent zekere essentieele kwesties van Europeesche staatkunde niet harmonieeren, een feit, dat even bekend als natuurlijk is voor twee staten die, ondanks alles, in sommige opzichten totaal verschillend zijn, verschillend in grootte, in politieke en sociale organisatie en in geographische ligging. Ik zal maar één klein voorbeeld geven: voor zoover ik weet, hebben de beide Regeeringen omtrent de Kleine Entente en de problemen van Midden-Europa d.w.z. omtrent de problemen, die voor ons van het allerhoogste belang zijn — blijkbaar niet dezelfde noch zelfs harmonieeren de opvattingen. En er zijn meer meeningsverschillen. Een noodzakelijk gevolg daarvan is, dat er ook verschillen zijn in den koers onzer politiek. Het zou verkeerd zijn dit niet openhartig te durven zeggen. Zoodoende zullen wij misschien oneenigheden en redetwisten, en vooral wederzijdsche teleurstellingen, voorkomen.

Ieder verwijt, iedere critiek op welk punt ook, zou dan ook m.i. verkeerd zijn. De feiten zijn er en die moeten we als feiten accepteeren. Men moet deze problemen eenvoudig de gelegenheid laten, rijp te worden. Zonder twijfel heerscht er op het oogenblik ten opzichte van onze betrekkingen met Polen absolute eensgezindheid bij ons in alle politieke kringen, in de heele Regeering, in het grootste gedeelte van de oppositie en in de kringen, waarop de regeering steunt. Alle in de laatste jaren ten opzichte van onze betrekkingen met Polen genomen besluiten en gevoerde onderhandelingen zijn met ieders goedkeuring en met medewerking van alle bestuursorganen tot stand gekomen. Zij zijn opgenoemd in wat ik aangaande onze betrekkingen met Polen heb gezegd in mijn verklaring van 25 April 1933. Voor het oogenblik is het alleen maar noodig te wachten en door ons gedrag onze nationale waardigheid, onze objectiviteit, onze kalmte en onze loyaliteit te handhaven.