EEN NIEUW STADIUM IN DEN STRIJD

van politieken en moreelen, van economischen en militairen, van pacifistischen en opbouwenden aard vertegenwoordigen, en dat zij in Europa hetzelfde ideaal nastreven als Frankrijk, namelijk dat van vrede en arbeid. Het is de plicht van de drie staten van de Kleine Entente door hun binnenlandsche politiek, hun zedelijke kracht en hun politieke consolidatie Frankrijk bij het vervullen van zijn zending in Europa zoo goed mogelijk te steunen en zijn vertrouwen met vertrouwen te beantwoorden.

Onze betrekkingen met Polen hebben zich den laatsten tijd niet zoo ontwikkeld, als wij wel hadden kunnen wenschen. Het zou echter m.i. een ernstige fout zijn aan te nemen, dat dit louter het gevolg is van enkele rechtstreeksche moeilijkheden, meeningsverschillen of misverstanden tusschen onze beide landen alleen — tusschen Polen en Tsjecho-Slowakije alleen. Te dien aanzien moeten wij zorgen niet te veel nadruk te leggen op recente uitingen van oneenigheid tusschen onze beide staten. Evenzoo moeten de van beide zijden gevoerde perscampagnes meer beschouwd worden als symptomen, die het gevolg zijn van een bepaalde situatie, dan als werkelijke politieke strijd tusschen publieke opinie en Regeering der beide landen. Niettemin doe ik een beroep op onze pers om objectief, bedaard en loyaal te blijven ten opzichte van Polen, wat de Poolsche pers ook moge doen. Ik verlang, dat onze houding jegens Polen in de toekomst zóó zij, dat niemand er iets op kan aanmerken en dat zij door geen enkele wolk wordt verduisterd. Met genoegen breng ik er onze pers hulde voor, dat zij ten opzichte van de recente onderlinge oneenigheden tusschen onze beide landen behoudens enkele uitzonderingen, bezield door den wensch onze betrekkingen met Polen niet te schaden, een correcte houding heeft gehandhaafd.

Ik wil maar zeggen, dat het waarschijnlijk niet moeilijk zal vallen tot overeenstemming te komen omtrent alle kwesties, die alleen onzen beiden landen aangaan, want de wettelijke problemen, waaromtrent verschil van meening tusschen ons bestaat, zijn van zoo beperkte beteekenis, dat onmogelijk valt aan te nemen, dat twee volken, die zoo dicht bij elkaar wonen en zoo in het oog loopend gemeenschappelijke belangen hebben, niet in staat zouden zijn, met goeden wil en wederzijdsche openhartigheid, deze onbeteekenende