BEVINDEN WE ONS IN EEN DONKEREN NEVEL?
stelling, dat de ruimte volkomen doorzichtig en de geringe helderheid van een ster alleen te wijten is aan haar afstand. Verzwakking van het licht door den nevel zal de sterren zwakker doen schijnen en onze berekeningen zullen een te grooten afstand opleveren. Als de nevel aan een kant van den hemel dikker is dan aan den anderen, zullen de afstanden der sterren aan dien kant, als ze uit hun spectra zijn afgeleid, te groot gevonden worden. Aan den anderen kant zullen ze echter te klein uitvallen, daar de spectroscopische berekeningen zoo ingericht worden, dat ze voor het gemiddelde van het geheele hemelgewelf dezelfde uitkomsten geven als de meer directe methode.
In den grooten catalogus van parallaxen, onlangs gepubliceerd door de Yale-sterrenwacht onder directie van Dr. Schlesinger, komen ongeveer noo sterren voor, waarvan de afstand volgens beide methoden berekend is. De Corlin, die hiervan een studie heeft gemaakt en de sterren in verschillende deelen van den hemel tot groepen heeft vereenigd, vindt dat inderdaad gemiddeld de spectroscopische methode de sterren van den Zuidelijken hemel (Schorpioen, Centaurus, het Zuiderkruis) verder weg plaatst dan de directe metingen, terwijl in de tegenoverliggende deelen (van de Zwaan tot Andromeda) het tegengestelde het geval is.
Dit doet vermoeden, dat we ons bevinden in een deel der ruimte, dat iets nevelachtig is, en wel is de nevellaag dikker in de eerste richting en dunner in de andere. De nevel schijnt het dichtste te zijn aan den kant waar zich het middelpunt van den Melkweg bevindt.
De schrijver hoopt dat dit resultaat door andere onderzoekingsmethoden zal worden bevestigd, daar het zeer belangrijk is. Er moet echter op gewezen worden, dat de dichtheid van den nevel, welke De Corlin vindt, maar zeer gering is, veel geringer dan die van donkere absorbeerende wolken zooals de Koolzak, en dat ze geleidelijk verandert. Het grootste verschil in absorptie, dat hij vindt voor sterren die 50 parsecs (160 lichtjaren) van ons verwijderd zijn, voor twee tegenovergestelde richtingen, is slechts een breukdeel van het bedrag, dat met een eenheid van sterrengrootte overeenkomt, terwijl aan de randen van de het best bekende