ERFELIJKHEID VAN OUD WORDEN

Erfelijkheid van oud worden.

Wanneer wij zeggen, het paard bereikt een ouderdom van twintig jaren, de schildpad wordt meer dan honderd jaren oud, de eendagsvlieg leeft slechts 24 uur, dan drukken wij daarin uit, dat iedere diersoort een specialen levensduur heeft, die van generatie tot generatie overgeërfd wordt evenals andere kenmerken van de soort en daarom in den erfelijken aanleg verankerd moet zijn. Bij de verschillende individuen van een soort bestaat een grootere of kleinere speelruimte van den levensduur; sommige honden worden 14 jaar oud, andere slechts rr.

Deze individueele schommelingen in den levensduur kunnen een gevolg zijn van invloeden van buiten af of ook kunnen zij hun oorzaak hebben in erfelijken aanleg. Beide mogelijkheden bestaan ook voor het tijdstip en voor de wijze van oud worden, dat den natuurlijken dood voorafgaat. Juist ten opzichte van het oud worden is men het er niet over eens, of een erfelijke aanleg m het spel is dan wel of invloeden van buiten af, zooals te groote inspanning, verbruik van krachten, enz. zich doen gevoelen.

Het onderzoek hiernaar, welke eigenschappen overgeërfd zijn en welke door invloeden van buiten ontstaan zijn, dat het zekerste resultaat oplevert, is dat omtrent één-eiige tweelingen.

Daar de ééneiige tweelingen uit dezelfde eicel en dezelfde zaadcel stammen, bezitten zij denzelfden erfelijken aanleg. Wanneer ééneüge tweelingen ondanks verschillende omstandigheden van buiten af en een verschillende levenswijze dezelfde eigenschappen blijken te bezitten, dan kan men daaruit besluiten, dat deze eigenschappen erfelijk bepaald zijn, onafhankelijk van de uitwendige omstandigheden. Hetgeen daarentegen aan ééneiige tweelingen verschillend is. is het werk van de invloeden van buiten af.

De vraag, of het oud-worden een erfelijke eigenschap is, is thans voor de eerste maal met behulp van zulke tweelingen beantwoord. Dat zulke onderzoekingen niet reeds vroeger verricht zijn, is blijkbaar een gevolg van de moeilijkheid één-eiige tweelingen van hoogen leeftijd voor een onderzoek beschikbaar te krijgen. Thans heeft prof. Vogt, directeur van de oogheelkundige kliniek van de universiteit te Zürich, de ouderdomsverschijnselen aan de oogen van negentien paar één-eiige tweelingen, die van 55 tot 8r jaar oud waren, met elkaar vergeleken. Hij is tot het resultaat gekomen, dat er een opvallende overeenstemming tot in de kleinste bijzonderheden bij de paren tweelingen onderling bestaat.

Het gelijktijdig oud worden en ook de overeenkomst in de wijze