Medewerkers- Rik Cramer D. A. Cramer—Schaap, A. Gass—Van der Hoop, Netty Heijligers, marietje heijligers, jeanne HouT^rPR Han Krt?K F Nithoff-de Carpentier Wildervanck, Willy Pétillon, Anton Pieck, Cath. v. Rennes, Ella Riemersma Nora Anna Sutorius, E. Tierie Hogerzeil, David Tomkins, Anna Wins, J. M. W. Wins en vele anderen.

Alle bijdragee"voor dÉze afdeeling te zenden aan A. B. van Tienhoven, 2e Schuytstraat i98, 's-Gravenhage.

DOOR D. A. BUENO DE MESQUITA.

Met teekeningen van den schrijver. 0 ©

Q^J^9CH, ACH!" KLONK HET DROEVIG £\^fn^T~5 -door het bosch. ®

Q22gJ^t3> Ach, nu gaan ze mij omhakken, om een

^AfTmc) kerstboompje van mij te maken, wee mij, CL wee mij! Zoo sprak weenende het jonge

denneboompje in 't bosch. Om haar heen zaten gehurkt veertien kabouters, die hun best deden erg meewarig te kijken. © Een uur geleden waren een man en vrouw langs gekomen en het boompje ziende, had de man gezegd: — Kijk eens, dat is nu een mooi kerstboompje voor de kinderen, ik zal aanstonds mijn bijl halen om het om te hakken, we zullen het mooi versieren en dan zal het een feest worden, waar een koning jaloersch op zou zijn! Dit waren de vreeselijke woorden geweest, die zooveel verslagenheid hadden teweeg gebracht. © Ach, zij was nog zoo jong en had het leven zoo hef, het groene leven, met al de goede vrienden om haar heen: de boomen, de vogels, de eekhorentjes, de kabouters en zelfs de geheimzinnige paddestoelen. Daarbij was zij het eenige dennetje in de omgeving en wist met haar eeuwig groen kleed de wintersche treurigheid van het ontbladerde bosch op te vroohjken.

Hoe haar te redden, dit was, waar de veertien kabouters aan dachten met al hun kleine denkvermogen.

— Het zal niet gebeuren, riep een van hen uit, terwijl hij de vuisten balde, wij werpen eenvoudig den man op den grond en knevelen hem met spinnedraden en rupsengaas!

— O, o, o! weende het denneboompje. ©

— Spreek geen onzin ventje, zei een ander, we zijn maar geesten hoor, de kerel ziet ons niet en voelt ons niet en lacht om de spinnendraden, ik weet wat beters, we roepen de dauwmannetjes, die blazen een mist om haar heen, zoodat ze onzichtbaar wordt! S Ze knikten allen wijs en vonden het een goed plan, maar toch niet afdoende, want met behulp van lucifers en zaklantaarn, zou de man op den duur de plek wel vinden.

— Boe, boe, boe! steeds heftiger huilde ons denneboompje. Wat te doen? De mannetjes trokken zich aan de baarden, alsof daar goede oplossingen in huisden.

— Ik weet het, riep met een dun stemmetje kabouter Martijn, waar nooit iemand naar luisterde, omdat hij onoogelijk klein was en meestal onnoozele domheden zei.

— Luistert: hier dichtbij tusschen de beek en het berkenlaantje nabij de groote eik, je weet wel waar Piekelprik de oude egel woont, daar is een hulstboschje, dat erg geleden heeft door den storm van eergisteren. Overal liggen de groene twijgen in het rond.... Martijn brak op eens zijn redevoering af, sprong op en liep weg zonder om te kijken. ©

— Hé, hé, waar ga je naar toe, gekke Martijn, verder vertellen, hier blijven! schreeuwden allen door elkaar.

— O, o, boe, boe! jammerde het dennetje.

Het was een spektakel, waarvan de mollen in den grond ontwaakten uit hun winterslaap.

Martijn keerde zich om, ging op zijn hoofd staan en zong:

„Hulst naar Den

Hulst, dan Den

In Huls van Hulst!"

Hij duikelde en huppelde weg.... © De kabouters staarden verbluft naar het verdwijnende wippende roode puntmutsje en waren met stomheid geslagen: Hulst naar den, huls van hulst? Wat bedoelde die malle snuiter! 0

57