DE VOLKENBOND EN DE VLUCHTELINGEN

doormaakt, verlangt iedere staat diegenen uit te wijzen, die geen wettelijke aanspraken kunnen doen gelden op bescherming en werkloozensteun, en die, naar te vreezen is, met hun eigen onderdanen zouden concurreeren om werk te vinden. Op die wijze is het „identiteits- en reisbewijs" practisch geworden tot een bewijs van uitwijzing, dat het motto zou kunnen dragen: „Wie dit document ontvangt, geve de hoop op om ooit te mogen terugkeeren!" Wanneer de staatlooze uit het eene land verjaagd wordt en het andere zonder visum binnenkomt, loopt hij kans om in de gevangenis te worden geworpen en als een bal van het eene land naar het andere heen en weer gekaatst te worden.

Het wordt tijd, dat de menschheid, georganiseerd als zij is in den Volkenbond, zich het lot gaat aantrekken van de slachtoffers van de Fascistische en andere revoluties, zooals zij zich het lot aangetrokken heeft van de veel talrijkere slachtoffers van de Communistische Revolutie. Er bestaat thans minder medegevoel dan in 1921; of liever, de belangen van de staten zijn sterker op den voorgrond getreden en overheerschen bijna geheel. Het aantal der ongelukkigen is in geen enkelen staat groot genoeg om aanleiding te geven tot ingrijpen; en er is geen Nansen meer, die het initiatief daartoe neemt. Er is in den afgeloopen winter weliswaar in Genève reeds een conferentie bijeen geweest om het probleem van de hülpverleening aan noodlijdende vreemdelingen onder het oog te zien, en de deskundigen der verschillende regeeringen hebben een ontwerp-conventie opgesteld, welke uitgaat van het ruime standpunt, dat vreemdelingen op het punt van hulpverleening zooveel mogelijk op gelijken voet dienen te worden behandeld als landgenooten, en dezen regel evengoed wil toepassen op de staatloozen als op de burgers van andere landen. Indien echter geen staat zich opwerpt als kampioen voor deze zaak, loopt deze conventie gevaar, dat zij het lot zal deelen van zoovele andere edelmoedige plannen van internationale radicalen, die slechts een kort leven hebben gehad, of zelfs niet eens aan een werkelijk leven zijn toegekomen. En zelfs als haar dit laatste lot wel ten deel valt, zal zij het waakzame toezicht noodig hebben van een paar krachtige staten om te voorkomen, dat zij den weg zal gaan van zoovele andere goede conventies, waar-