NEUTRONEN EN POSITRONEN;
VOORWAARDEN VOOR HET ONTSTAAN VAN NEUTRONEN EN VAN y-STRALEN BIJ TRANSFORMATIES.
Bij de vorming van neutronen ontstaan, zooals we zagen, tevens y-stralen en wel bestaat er een bepaalde verhouding tusschen de sterkten van beide stralingen, hetgeen blijkt als men twee meetinstrumenten gebruikt, waarvan het eene voornamelijk de y-straling, het tweede de neutronenstraling aanwijst.
De grootste energie hebben de neutronen en y-stralen, welke worden uitgezonden bij bestraling van beryllium door a-deeltjes. Hierbij zijn neutronen met een energie van 8 of 10 millioen electronvolts en y-stralen van 5 millioen electronvolts waargenomen, terwijl borium neutronen van 3,5 millioen electronvolts en o/-stralen van 3 millioen electronvolts oplevert, en lithium weinig doordringende neutronen van minder dan een millioen.
De lichte elementen, die door bestralen met a-deeltjes neutronen doen ontstaan, behalve beryllium en lithium, zenden daarbij tevens protonen uit. Stikstof zendt wel protonen maar geen neutronen uit.
Wil door botsing van een a-deeltje tegen een atoomkern een transformatie daarvan plaats vinden, dan moet aan verschillende voorwaarden voldaan zijn.
ie. Het deeltje moet de kern ontmoeten, wat vrij zeldzaam zal voorkomen wegens de geringe afmetingen van beide voorwerpen. De meeste a-deeltjes zullen niet dicht genoeg bij de kernen komen en hun snelheid reeds verliezen doordat ze hun energie afstaan aan de electronen die de atoomkernen omhullen.
2e. Het a-deeltje moet bij de botsing voldoende in de atoomkern doordringen, waarvoor wegens de afstootende krachten der beide ladingen een groote energie van het a-deeltje noodig is. Voor elementen zwaarder dan aluminium is de vereischte energie zoo groot, dat men met de beschikbare middelen nog geen transformatie heeft kunnen bewerken.
3e. Vervolgens moeten de omstandigheden voor de energie-uitwisseling gunstig zijn. Het kan voorkomen, dat bij de transformatie energie vrij komt, of dat er wordt opge-