58
VOETBAL EEN OVERBLIJFSEL VAN MAGISCHE KUNST?
voor eigendommen, dat in het begin van de vorige eeuw op vele plaatsen pogingen werden aangewend om het te onderdrukken, pogingen die, in zeer vele gevallen, nuttig en volstrekt niet overbodig schijnen te zijn geweest, daar de onderscheiden ploegen de gewoonte hadden aangenomen hun strijd uit te vechten in de straten der steden of op het platteland, waarbij zij zich absoluut niets aantrokken van de schade, die zij aanrichtten en velerlei persoonlijke oneenigheden in den strijd betrokken.
Frankrijk ook had zijn voetbalspel op den Dinsdag voor de Vasten; men noemde het daar soule. Hier, vinden wij, had de bal een middellijn van één a twee voet, was opgevuld met zemelen en woog twaalf a vijftien pond; en de ploegen bestonden, evenals te Ashbourne, uit zooveel jonge mannen als er maar lust hadden deel te nemen aan de kloppartij. Hier werden eveneens van tijd tot tijd pogingen gedaan om het te onderdrukken; maar de liefde tot het spel was zoo gemakkelijk niet in het Fransche hart uit te roeien. In 1852 waren er in het dorpje St. Pierre vier brigades politie noodig om de wet te handhaven; en in afgelegen streken van het schiereiland Cotentin werd het af en toe gespeeld tot het begin van deze eeuw toe.*)
De Dinsdag voor de Vasten echter was niet de eenige dag, waarop men dezen vreemden vorm van voetbal kon waarnemen. In Januari houden drie kerspels in de nabijheid van Doncaster—Haxey, Westwoodside en Graiselound — nog altijd hun jaarlijksche partij „hooi" in eere; terwijl op St. Petrus (29 Juni) tot in de tweede helft van de vorige eeuw de dorpelingen in Brabant een balspel plachten te spelen rond de asch van een vreugdevuur, voor die gelegenheid ontstoken. 2) In Brabant werd de winner — blijkbaar ging de strijd tusschen personen en niet tusschen ploegen —• Koning van den Zomer, of van den Bal, en had hij het recht zich een koningin te kiezen; of, als de winnaar toevallig een vrouw was (want beide sexen namen deel aan den strijd), dan had zij het voorrecht, iemand te kiezen om den troon met
1) Sir J. G. Frazer, The Golden Bough, IX, p. 183; Emil Souvestre, Les Derniers Bretons, deel I, hfdst. 4.
2) Sir J. G. Frazer, l.c., X, p. 195.