HET RAADSEL VAN DE MENSCHWORDING.

53

r assenver deeling is dus Afrika door zijn ligging uitstekend voorbeschikt en voor zijn eigenschap als oerstamland pleit in het bijzonder, dat het juist van dit tijdperk af, door landbruggen in verbinding is getreden met Eurazië, waar nu aldaar de vondsten van skeletten en artefakten beginnen. Zoo laat zich de jong-pliocene Pithecanthropus volgens zijn tijdstelling zonder meer als een uit Afrika afkomstige voorouder van den mensch tusschenvoegen.

Vatten wij het bovenstaande samen, dan valt te" zeggen, dat bij het zoeken naar het oerstamland van de menschheid alléén Afrika niet in tegenspraak met de feiten komt, ja dat zich op palaeo-geographische gronden verbluffend eenvoudige oplossingen voor de gecompliceerde vragen, die hiermede samenhangen, voordoen.

Wanneer wij het met onze hypothese, die hier voor de eerste maal gepubliceerd is, aan het rechte eind hebben, dan is het echter ook duidelijk, dat het ontstaan van den mensch een samentreffen is van gunstige omstandigheden, dus een toevals-daad; de mensch is daarmede een product van het toeval. Hij moest toch uit de rij van de menschapen te voorschijn treden, daar slechts zij de voorwaarden daartoe boden, en daarbij moest aan één van hen de mogelijkheid gegeven worden tot een ongestoorde vreedzame ontwikkeling. Al het andere buiten dit toeval is dan echter niet meer verwonderlijk, want de neiging om zich op te richten bestaat tot zekere hoogte bij alle menschapen en moet leiden tot die zoo gunstige vervorming van het lichaam gepaard gaande met een toenemende hersenvergrooting. In het eindplioceen, toen de mensch in hoofdzaak reeds gevormd was, had hij natuurlijk niet langer vreedzame verhoudingen noodig, want toen werden de nadeelen van den primitieven bouw van zijn gebit enz. reeds opgewogen door zijn verstand en bewapening. De tijd waarin het om de vraag ging of het tot een menschwording komen zou of niet, was dus het tijdperk in het tertiair van het eoceen tot het oud-plioceen. Dat de stamvorm toentertijd de ongestoordheid voor de rustige, verdere ontwikkeling tot het stadium van mensch vond, was de beslissende factor.

Het geeft een zekere voldoening, dat wij met deze opvat-