HET RAADSEL VAN DE MENSCHWORDING.

51

schappelijk leven, toen ik na deze overwegingen de proef op de som makend, de palaeogeographie raadpleegde en het mij bleek, dat Afrika in het beslissende stadium, dat is van het eoceen tot aan het plioceen, van de overige, oude wereld door water was gescheiden, zoodat het een eiland vormde, en dat het bovendien, tenminste in den vroegsten tijd, in vergelijking met den tegenwoordigen omvang sterk gereduceerd was. Wanneer men hierbij in aanmerking neemt, dat hier in het zuiden enkele gebieden totaal afgesloten oasen moeten gevormd hebben, tengevolge van woestijnen, die in dat tropische klimaat veel optreden, dan kan men zich zonder moeite voorstellen, hoe gunstig juist dit gebied der aarde was voor het behouden van de oorspronkelijkheid, en tegelijk ook voor de vroege ontwikkeling in verschillende richting.

Met deze palaeogeographische uitspraak laat zich echter ook de tweede vraag hoogst bevredigend beantwoorden.

Wanneer de ontwikkeling van Propliopithecus tot het oudste menschstadium, dat ik overeenkomstig de artefakten, gevonden bij Ipswich, in het plioceen stel, werkelijk in Afrika heeft plaats gehad, dan zullen op de andere continenten geen sporen van dien oermensch gevonden kunnen worden, omdat zij in werkelijkheid er niet voorkomen. De tusschenschakel uit het mioceen en het oud-plioceen zou derhalve in Afrika zijn te zoeken. Hier zijn echter de kansen om ze te vinden wederom zeer gering, omdat juist dit deel der aarde in het algemeen geen sterke sedimentatie (laagvorming) oplevert.

Toch zijn er nog genoeg streken, vooral in het noorden, waar het mogelijk is, dat zij bewaard gebleven zijn, en wij mogen hopen eenmaal op afrikaanschen bodem het skelet van zulk een tusschenvorm te vinden.

Hoewel zich met onze hypothese ook het niet-vinden goed laat verklaren, blijft toch nog de derde vraag te beantwoorden, of Afrika overeenkomstig zijn klimaat en zijn geografische ligging, en in verband met de oud-diluviale groepeering van het menschdom als oerstamland in aanmerking kan komen. Het antwoord valt geheel en al bevestigend uit.

Er is niet aan te twijfelen, of het ontstaan van den mensch