46
HET RAADSEL VAN DE MENSCHWnpnyvr
de mensch ontstond. Wanneer wij den mensch van het einde van de ysperiode af willen naspeuren, moeten wij allereerst de steenen gereedschappen nauwkeuriger naar hun vorm onderzoeken om te zien, of zij van denzelfden aard zijn en eveneens de skeletresten. Voor de eerste blijkt het, dat wij met twee groote technisch verschillende groepen te doen hebben. De eene groep is gekenmerkt door steenen werktuigen, die mt één kernstuk zijn gemaakt; voor de andere werden slechts afgeslagen stukken, dus deelen van een steenknol, z.g. splinters, gebruikt. Binnen deze laatste techniek laten zich wederom twee zeer verschillende cultuuruitingen onderscheiden, daar hier breede, ginds smalle splinters het meest voorkomen. Naar deze kenmerken heb ik 3 cultuurgroepen onderscheiden:
ie. Faustkeil-kultur" (zoo genoemd naar het meestal amandelvormige voornaamste werktuig, dat aan beide zijden bewerkt is). J
2e. „Breitklingen-kultur" (zoo genoemd naar het voornaamste werktuig, een breede splinter, die aan de ééne zijde vlak is.) J
3e. „Schmalklingen-kultur" (gekarakteriseerd door smalle dunne, meestal prismatische steensplinters).
Bepaalde menschenrassen zijn gekenmerkt door deze grondtypen van werktuigen. Met de smal-lemmet-cultuur komen de Cro-Magnon-, Aurigmac-rassen enz., overeen, dus onze naaste verwanten; met de breed-lemmet-cultuur het Neanderdal-ras, dus het oudste menschenras. Voor de vuist-beitelcultuur hebben wij nog wel geen zekere skelet-overblijfselen mt het diluvmm, maar wij mogen uit de vermenging der culturen in het alluvium besluiten, dat het ook rassen waren die m gestalte den tegenwoordigen Europeaan na stonden. Dit eert ook het eenige voorbeeld, dat misschien in aanmerking komt, n.1. de schedel van Piltdown met zijn betrekkelijk hoog voorhoofd en het ontbreken van de welving boven de oogen. Het schijnt, dat bij dit ras in tegenstelling met den langschedelvorm van de menschen uit de smallemmetcultuur de korthoofdigheid de overhand had.
Wij hebben met deze drie culturen en de gelijktijdige groepen van rassen te arbeiden. Hoever laten zij zich terug-